Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over den oorsprong, voortgang en tegenwoordigen toestand van het matigheidsgenootschap te Amsterdam.Het jaar 1843 zag in Amsterdam twee genootschappen tot stand komen, welke het hart van den menschenvriend met blijdschap en hoop voor de toekomst vervullen. Het eene, de instelling der Pleegzusters, door de omstandigheden des tijds, en vooral den opgewekten godsdienstijver, begunstigd, vond eene zeer welwillende ontvangst, en steeg aldra tot eene hoogte, welke aanzienlijk mag genoemd worden. Het andere genootschap, op dat pas althans nog, weinig door de publieke opinie opgeheven, en ook meer persoonlijke opoffering en dadelijke bemoeijingen van zijne leden eischende, had niet den snellen opgang van het eerste, maar is der | |
[pagina 377]
| |
plant gelijk, welke, weinig door zon en milden regen gekoesterd, met moeite en langzaam haren stengel omhoog heft. Voor vele lezers zal het misschien niet onnoodig zijn, te zeggen, dat ik met dit laatste het Genootschap tot afschaffing van den Sterken Drank, of het Matigheidsgenootschap, bedoel. Menigeen toch buiten Amsterdam, en zelfs verscheidene inwoners van die stad, zijn met het bestaan dezer heilrijke instelling nog geheel of grootendeels onbekend. En evenwel verdient zij dit bekend wezen zoo zeer, zij, die het zich ten doel gesteld heeft, eene der algemeenste en schrikkelijkste verkeerdheden van onzen tijd, de dagelijks toenemende dronkenschap, te bestrijden, en, met Gods hulp, te overwinnen. Het komt daarom den opsteller van dit berigt voor, dat eene korte schets van het ontstaan, den voortgang en den tegenwoordigen toestand dezes genootschaps aan velen zijner landgenooten aangenaam en nuttig, en voor de bevordering der goede zaak, zoo in als buiten de hoofdstad, zeer dienstig zal wezen. Daar hij tot deszelfs leden behoort, en met enkele der Bestuurders persoonlijk bekend is, zoo kan men verzekerd zijn van de waarheid en naauwkeurigheid der te vermelden bijzonderheden. Vooraf echter moge een beknopt berigt gaan van het ontstaan en doel der Matigheidsgenootschappen in het algemeen. Het zal, daar de zaak hier te lande nog meer of min nieuw is, welligt voor eenige lezers niet geheel overtollig en onwelkom wezen. Het schouwspel der ontzettende verwoestingen, welke het hand over hand toenemend misbruik van den sterken drank onder alle klassen der maatschappij aanrigt, had reeds sedert meer dan eene halve eeuw de harten van hen, wien het heil der menschheid niet onverschillig is, met diepen weemoed vervuld. Bij velen ontstond dan ook de wensch, dat deze pest, even als vroeger de Oostersche uit Europa, uit alle landen der wereld, welke zij besmet en ontvolkt, verbannen, en alzoo het ligchamelijk en zedelijk welzijn van duizenden niet langer in de waagschaal mogt gesteld worden. Eindelijk greep men te harer verdrijving, in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar het gebruik van dit vloeijend vergift tot eene schrikbarende hoogte was gestegen, het middel aan, door hetwelk reeds zoo veel goeds is mogelijk gemaakt en tot stand gebragt, de vereeniging, namelijk, van velen tot een gemeenschappelijk streven naar een vooraf bepaald doel. | |
[pagina 378]
| |
Men rigtte aldaar in den jare 1813 te Boston een genootschap op, welks leden zich verbonden, bij het gebruiken van sterken drank de grootste matigheid in acht te nemen. De geheele afschaffing daarvan was, meende men, gelijk nog zoo menigeen onder ons doet, overdreven en niet noodzakelijk ter wering der dronkenschap. Al spoedig evenwel werd men van zijne dwaling overtuigd en in zijne schoone verwachtingen deerlijk bedrogen, daar datgene, wat matig gebruik moest heeten, door ieder verschillend lid ook verschillend bepaald werd, zoodat deze één glas, een ander drie matig achtte, en een derde het getal der glazen nog verder uitstrekte; terwijl men vergat, dat de verleiding van den eens geproefden drank te sterk is, om niet, van lieverlede en als ongemerkt, van gebruik tot misbruik over te slaan. Smartelijk te leur gesteld in den uitslag hunner welgemeende pogingen, namen nu de bestrijders der dronkenschap het eenige behoedmiddel ter hand, dat onfeilbaar baat kon aanbrengen. Zij besloten tot de geheele afschaffing van den sterken drank. Thans was men van het onzekere zijpad op den regten weg gekomen. Van tijd tot tijd werden er meer genootschappen gevormd, welke hunnen leden de geheele onthouding oplegden, tot dat eindelijk in 1826, in eene algemeene vergadering der Matigheidsgenootschappen uit de verschillende Staten, de afschaffing van alle gebruik van sterke dranken als hoofdbeginsel en grondwet werd vastgesteld. Snel breidden zich van toen af in Amerika de Matigheidsgenootschappen uit, nemen er nog jaarlijks aanzienlijk toe in tal van leden, uit alle standen der maatschappij, en bewerken eene geheele herschepping in den maatschappelijken en zedelijken toestand des volks. De volgende bijzonderheden mogen er eenig flaauw denkbeeld van geven. Reeds in 1840 waren meer dan twee millioenen burgers der Vereenigde Staten leden der Matigheidsgenootschappen; en dit getal is sedert dien tijd nog aanmerkelijk grooter geworden. Alleen in den Staat Newyork bestonden toen reeds 1369 genootschappen, die te zamen 191,258 leden telden, en van welke 31,258 in het jaar 1839 waren aangewonnen; terwijl, volgens de laatste berigten, in de stad van dien naam, waar wekelijks 80 vergaderingen van Matigheidsgenootschappen worden gehouden, in de twee laatste jaren meer dan 30,000 personen, grootendeels tot de arbeidende klasse behoorende, en daaronder vele dronkaards, de schriftelijke gelofte van volstrekte onthouding hebben afgelegd. | |
[pagina 379]
| |
In Cincinnati hebben, door dat zelfde middel, meer dan 22,000 zich aan het genootschap aangesloten, en in de meeste andere groote steden zijn, langs dien weg, dezelfde uitkomsten verkregen. De stad Portsmouth in New-Hampshire, heeft, op eene bevolking van 8000 zielen, 5000 medestanders der onthoudingszaak. Overal stellen zich mannen van naam en invloed aan het hoofd, en wijden hunnen tijd, hun geld en talenten aan de verlossing hunner medeburgeren. In verscheidene Staten zijn tijdschriften, de zaak der matigheid bepleitende, en vinden duizenden bij duizenden lezers. En de uitwerking, die dit alles heeft op de vermindering der kroegen en tapperijen en op het fabriceren van sterken drank, moge uit het volgende blijken. Er zijn vele steden, en zelfs geheele graafschappen, waar te naauwernood sterke drank te bekomen is, daar de regeringen, geheel instemmende met den wensch van het beste gedeelte der bevolking, het verlof tot het in het klein verkoopen en schenken daarvan aan de tappers, wier bedrijf geheel in verachting is gevallen, hebben geweigerd. In Boston had in het jaar 1842 geen enkel huis de vergunning om gedistilleerde dranken te schenken, en in het vorige was er, met uitzondering van één graafschap, in den geheelen Staat Massachusetts geen enkel huis, dat de toelating tot verkoop bezat. Overal is het getal dier huizen aanzienlijk verminderd, b.v. in Philadelphia, sedert 1837, met 585, zijnde meer dan de helft der vroeger aldaar bestaande; in St. Louis, sedert de twee laatste jaren, van 134 tot 27, en in diezelfde verhouding in vele andere grootere en kleinere plaatsen. Een natuurlijk gevolg dezer mindere consumptie is dan ook de sterke vermindering der branderijen. In Lancaster, in Pennsylvanië, eene der plaatsen, in welke vroeger zeer veel sterke drank werd gestookt, zijn er nu van 20 nog slechts 2 overig. In den Staat Newyork, waar, van 1810 tot 1825, de disteleerderijen van 591 tot op 1129 vermeerderd waren, bestonden er in 1840 nog geen 200, en in een graafschap in den Staat Indiana, dat er vóór 10 jaren nog 60 had, is het getal daarvan tot 2 gezonken. - Doch ik mag mij niet langer verlustigen in de mededeeling van verdere bijzonderheden, die de zegepraal der goede zaak in Amerika bewijzen. Alleen zij nog vermeld, dat ook onder de zeelieden aldaar de zaak der matigheid schitterende overwinningen heeft behaald. Naau- | |
[pagina 380]
| |
welijks één ter koopvaart of visscherij uitgerust schip heeft sterken drank aan boord, en kapiteins en matrozen hebben bij duizenden (in Newyork 13,000) de verklaring der geheele onthouding geteekend. Zoo, door Magistraatspersonen, aanzienlijke Kooplieden en waardige Godsdienstleeraren voorgegaan, voelt ieder de aandrift tot en ondervindt alles den weldadigen invloed van de afschaffing, iedere stad en ieder dorp, de scholen, de brandassurantiën, de geregtshoven, de bureaux van politie, de gevangenissen en armenhuizen. Na zoo veel van Amerika vermeld te hebben, kan ik niet dan met een kort woord over Europa spreken. Het voorbeeld van Amerika kon niet anders dan krachtig aansporend werken op Grootbrittanje. Ook aldaar werden Matigheidsgenootschappen opgerigt, en telden zij welhaast hare leden bij duizenden; in Londen, binnen drie jaren, 300,000, met den Bisschop en vele andere aanzienlijken aan het hoofd. In Noord-Wales behooren daartoe bijna alle Godsdienstleeraren. Boven alles, echter, steekt Ierland schitterend uit. Hier zijn, door de ijverige bemoeijingen eens waardigen Katholijken Geestelijken, Pater mathew, thans over de drie millioenen leden der Onthoudingsgenootschappen. Welken invloed dit op de vermindering der misdaden en op de meerdere huiselijkheid, welvaart en godsdienstigheid dezes volks heeft, zal wel niet noodig wezen, door proeven aan te wijzen. Overal toch, waar Matigheidsgenootschappen bloeijen, dragen zij de heerlijkste vruchten voor burgermaatschappij en Christendom. Overal... doch ik moet mijne pen, mijns ondanks, wederhouden. De ontwikkeling van het veelvuldig goede, door deze vereenigingen gesticht, zou veel meer plaats vereischen, dan dit Tijdschrift mij kan verleenen. Ik moet daarom mijne lezers verwijzen naar heldring, de Jenever erger dan de Cholera; egeling, Middelen tegen het misbruik van den sterken drank; bötcher's zoo voortreffelijk geschreven boekje, het Huiskruis; van lijnden, de Regering en de Jenever; vele stukken in den Volksbode, en de twee stukjes van de Vereeniging tot afschaffing van den sterken drank, zoo vol krachtig betoog, (te Amsterdam, bij den Boekverkooper prins, voor 10 Centen het nommer, te bekomen) gelijk ook de niet minder fraai en bondig gestelde stukjes, door ons genootschap uitgegeven, en straks in eene aanteekening nader te noemen. Ook in Duitschland zijn reeds, in onderscheidene in onze | |
[pagina 381]
| |
nabuurschap gelegene landen, in verschillende deelen van Pruissen, in Oldenburg, Osnabrück, Hamburg, Oostfriesland enz., Matigheidsgenootschappen tot stand gebragt, en in toenemenden bloei. Het laatstgenoemde land, door zeden en stamgenootschap zoo na aan ons verwant, telt reeds, in deszelfs steden en dorpen, tusschen de 40 en 50 zulke vereenigingen. Nergens evenwel op het vaste land van Europa, behaalde de zaak der matigheid grooter triomf dan in Zweden. Hier, waar de Matigheidsgenootschappen zeer spoedig toenamen, was de invloed der publieke meening zoo sterk, dat daardoor de thans overleden Koning, welke het, ook in onze taal overgezette, werk van baird, Geschiedenis der Matigheidsgenootschappen, gelezen had, in staat gesteld werd, om, bij de veelvuldige weldaden, aan zijn rijk bewezen, ook die te voegen, van zijn volk, door de geheele afschaffing der branderijen, van de verachtelijke heerschappij van den sterken drank te verlossen. Kon het anders, of eene zaak, welke eene zoo heilrijke strekking heeft, en overal zulke verblijdende uitkomsten oplevert, moest ook in ons vaderland, waar de sterke drank, die, helaas! ook onder ons zoo vele slaven telt, reeds lang, in de H.H. robide van der aa, heldring en anderen, zoo wakkere bestrijders had gevonden, de belangstellende aandacht van vele waardige mannen tot zich trekken, en hen aansporen, om hetzelfde middel ter uitroéijing te beproeven, dat elders blijkt, zoo gunstig te werken. Eenigen hunner, in verschillende deelen onzes vaderlands woonachtig, vereenigden zich dan ook, in den herfst des jaars 1842, tot eene Afschaffingsvereeniging, welke nu onlangs door onzen Koning als wettig bestaand zedelijk ligchaam is erkend geworden, en, mogen wij hopen, door hare leden, de aanleiding zal zijn tot het oprigten van een groot aantal bijzondere afschaffingsmaatschappijen in de verschillende steden en dorpen van Nederland.Ga naar voetnoot(*) Weinige maanden na de oprigting dezer vereeniging, in het begin van 1843, was in Amsterdam eene soortgelijke, onder den naam van Matigheidsgenootschap, tot stand gekomen, van welke ik nu eenig berigt ga mededeelen. | |
[pagina 382]
| |
In het laatst der maand Maart van dat jaar, kwamen eenige mannen, gedeeltelijk Duitschers uit de Suikerfabrijk der Gebroeders de bruin, tot den Eerw. lentz, Hoogduitsch Predikant bij de Evangelisch-Luthersche Gemeente, en verzochten dezen, dat hij hun behulpzaam wilde zijn in het oprigten van een Matigheidsgenootschap. De waardige man, wiens hart gloeit voor alles, wat het stoffelijk en geestelijk welzijn zijner medemenschen kan bevorderen, meende dit verzoek niet te mogen weigeren, en beloofde dadelijk zijne medewerking. Hij stelde de StatutenGa naar voetnoot(*) der Vereeniging op, welke, in eene vergadering der oprigters te zijnen huize, werden goedgekeurd en geteekend. Dit geschiedde op den 7 April 1843, en van dien tijd af, was, door den aanleg van een Stamboek en de instelling van een voorloopig Bestuur, met Do. lentz als Voorzitter, het Genootschap gevestigd. De eerste zamenkomsten hadden plaats ten huize van sommigen uit het Bestuur; doch, bij den aanwas van leden, was men aldra genoodzaakt, een ruimer lokaal te zoeken, hetwelk men vond in het Logement het Groot-Keizershof, op den Nieuwendijk, in hetwelk op den 18 Mei de eerste vergadering werd gehouden. Hier komt men, sedert dien tijd, om de veertien dagen, des Donderdags-avonds, te half 8 ure, te zamen. Alsdan wordt, na het lezen der notulen eener vorige vergadering, door het Bestuur aan de leden mededeeling gedaan van al hetgene de belangen des Genootschaps betreft, en, vervolgens, door een of meer der Bestuurders of leden, voorlezing gehouden van oorspronke- | |
[pagina 383]
| |
lijke of vertaalde stukken, welke den toestand der matigheidszaak, in en buiten het vaderland, doen kennen, of, regtstreeks of zijdelings, ten doel hebben, de heillooze gevolgen der dronkenschap te schetsen, de geheele afschaffing van den sterken drank als volstrekt noodig ter verbanning van dit menschonteerend kwaad voor te stellen, en de leden tot het volhouden in en ijverig bevorderen van de zaak der onthouding te sterken en aan te moedigen.Ga naar voetnoot(*) Deze vergaderingen, tot welke ieder lid eenen gast mag medebrengen, zijn, even als in Amerika, voor de bekendwording en uitbreiding des Genootschaps van hoog belang. Altijd toch, wordt dan het getal der leden, door de toetreding van eenigen der aanwezige gasten, vermeerderd, welke hunne namen in het in de zaal ter teekening rondgaande stamboek inschrijven. Het nut dus, door dit zamenkomen gesticht, is de kosten, welke hetzelve der nog zoo zwakke kas, die alleen uit de vrijwillige bepaalde of onbepaalde bijdragen der leden bestaat, veroorzaakt, dubbel waardig. Al spoedig werd door het Genootschap besloten, de gedrukte Statuten aan zulke mannen en bestuurders van weldadige of andere inrigtingen toe te zenden, welke, door hunne maatschappelijke betrekking, eenen magtigen invloed op hunne medeburgers kunnen uitoefenen. Ook hierdoor werd hetzelve in wijderen kring bekend, zoodat het in het begin van Junij reeds tot circa 50 leden was aangegroeid. In diezelfde maand verkreeg het Genootschap eene hoogst belangrijke aanwinst, door de toetreding tot hetzelve van de hier ter stede wonende medeoprigters van het Afschaffingsgenootschap, de H.H. stuart, Predikant bij de Remonstrantsch-Gereformeerde gemeente, herckenrath, Med. Doctor en Mr. j. heemskerk azn., Advocaat. Deze namen de hun gedane uitnoodiging om deel aan het bestuur te nemen volvaardig aan, en hebben sedert, in broederlijke vereeniging met hunne ambtgenooten, den voortgang van het goede werk, door hunne warme belangstelling en voorbeeldigen ijver, aanmerkelijk helpen bevorderen.Ga naar voetnoot(†) | |
[pagina 384]
| |
Het Genootschap was nog slechts zeer korten tijd opgerigt, toen het de verzekering ontving der goedkeuring en bijzondere welwillendheid van het, alles wat goed is zoo gaarne begunstigend, achtbaar Hoofd der stedelijke regering; terwijl het in November de van den Koning verzochte Autorisatie verkreeg, en als een zedelijk ligchaam werd erkend. Aldus heeft deze Vereeniging, geene andere middelen dan die van verstandelijke overreding bezigende, zich langzaam meer uitgebreid, zoodat zij thans, in Junij 1844, uit 270 leden bestaat, ouder welke zich, bij nog andere mannen van invloed, behalve de Bestuurders lentz en stuart, twee Leeraren van de Godsdienst, een Raadsheer in het Provinciale Geregtshof en twee andere leden der Regterlijke magt bevinden, gelijk ook de man, die, om zijne uitstekende geschriften, en de geheele toewijding zijns levens aan het heil der menschheid, teregt door geheel Nederland vereerd en hooggeschat wordt. Klein, zeer klein, is zeker nog het aantal leden, vooral beschouwd in vergelijking met de bevolking van Amsterdam; iets meer dan één op de duizend. Dit evenwel ontmoedigt het Bestuur even zoo min als de leden. Zij weten toch, dat vele groote zaken uit geringe beginselen langzaam zijn voortgesproten. Zij herinneren het zich, dat ook eenmaal de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, uit een onaanzienlijk stadje voortgekomen, een teeder rijsje was, en thans reeds sedert lang als een krachtige boom diep in onzen bodem is geworteld, en met zijne departementen, als zoo vele welige takken, bijna het geheele vaderland overschaduwt. Zij kennen den aard des Nederlandschen volks, dat niet zoo ligt en spoedig tot het omhelzen van hetgene nieuw en vreemd is besluit, vooral wanneer zulks met opoffering van lang tot eene algemeene gewoonte, en als 't ware onschuldige behoefte, geworden gebruiken gepaard gaat. Zij weten, dat het lidmaatschap van een genootschap, hetwelk opoffering en strijd eischt, onmogelijk zoo driftig kan begeerd en gezocht worden, als zulk een, waaraan wereldsche onderscheiding, en streeling van verbeelding en gevoel, door fraaije redevoeringen, muzijk of kunstbeschouwing, verbonden zijn, maar | |
[pagina 385]
| |
dat overigens, buiten de jaarlijksche contributie, weinig of geene dadelijke medewerking, en nog minder verloochening van eigen zin en lust, van zijne leden vordert. Zij weten dit alles, en daarom slaat hen het klein getal hunner medestanders niet ter neder, even zoo min als de wrevel des eigenbelangs, de bespotting der dwazen en ongebondenen, en de ijskoude onverschilligheid van zoo velen. Neen, zij gaan moedig voort. Want zij weten te gelijk, dat de zaak, waaraan zij zich verbonden hebben, eene goede zaak, de zaak der menschheid en des Christendoms is; eene zaak, die de toejuiching aller braven verdient, en haar, meer van nabij gekend, ook meerder zal winnen; eene zaak, bovenal, die de goedkeuring bezit desgenen, van wien alleen alle zegen over hunne pogingen moet afdalen. De teedere plant zal, als het Zijnen wil behaagt, haar leven en groeikracht te schenken, weldra weliger opschieten, liefelijk bloeijen, en, der maatschappij tot heil en vreugde, honderdvoudige vrucht, voor tijdgenoot en nakomelingschap, opleveren.
v.d.Z. |
|