zijne nabijheid gewaar worden mogt. Daags na de eerste opvoering bevond zich de Markies in het foyer der opera, en toevalligerwijs kwam poinsonet op hem toe. Terstond zeî de geleider tot den blinde: ‘Hier is de maker der opera.’ De kunstkenner liet zich bij hem brengen, omarmde hem met geestdrift en riep uit: ‘O, mijn waarde vriend, welk eenen heerlijken avond hebt gij mij gisteren verschaft! Uwe opera is een meesterstuk, en uwe verdienste daarbij is des te grooter, daar nog nooit voortreffelijker muzijk gepaard geweest is aan erbarmelijker tekst.’ De omstanders borsten uit in een schaterend gelach, de dichter rukte zich woedend van den beoordeelaar los, en deze stond geheel verbluft, toen hij vernam dat zijn gids hem wel bij den maker gebragt had, maar bij den verkeerden.