Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
Vierde hoofdstuk.
| |
[pagina 258]
| |
Dichtkunst en de Wijsbegeerte; deze laatste weder in Natuur- en Bovennatuurkunde, en de Natuurkunde weder in bespiegelende en werkdadige, even zoo de Bovennatuurkunde in speculative en practische of de Ethica. In zijn belangrijk geschrift Novum Organum, dat nog in vele opzigten deszelfs wetenschappelijke waarde behoudt, legde hij de grondstellingen zijner methode bloot, en gaf van zijne beginselen de toepassing. Hij ging in dit alles zijnen oorspronkelijken, geheel van de scolastieke leer verschillenden en meestal daarmede lijnregt strijdigen weg, en bekampte ijverig het blind gezag van de verkeerd voorgestelde Wijsbegeerte van aristoteles. Vooral leerde hij de natuur zelve door proeven en waarnemingen te onderzoeken, en legde alzoo den grond voor eene theorie a posteriori of de proefondervindelijke natuurkunde; in plaats van daaromtrent door afgetrokkene hypothesen iets vast te stellen. Ook telesius had reeds zoodanig iets bedoeld; doch hij bleef bij de waarneming staan, zoo als die zich van zelve aanbood. De regelen, die baco in de beoefening der natuurkunde aangaf, gepaard met de ontdekkingen der beroemde sterre- en natuurkundigen keppler en galileï, en van die geleerden in Engeland en Frankrijk, die van zijne aanwijzingen gebruik maakten, baanden den weg tot de betere behandeling van dien tak der Wijsbegeerte, die op het zinnelijke en op de kennis der buitenwereld gerigt is. Het is somtijds ten onregte, dat baco aristoteles bestrijdt, deze ging van hetzelfde grondbeginsel uit als hij, namelijk, dat al onze kennis op de zinnelijke waarneming rust of daarvan uitgaat; het waren de Scolastici, die den grooten wijsgeer stellingen toedichtten, waaraan hij nimmer had gedacht, en die van zijne redeneerkunde (logica) een gebruik maakten, hetwelk geheel met den geest zijner leer streed. In de bespiegelende bovennatuurkunde en Ethica was baco minder dan in de proefondervindelijke Wijsbegeerte ervaren; dit sproot misschien daaruit voort, dat hij door de barbaarschheid harer vormen, die deze tijdens zijne jeugd in Engeland nog aankleefden, van hare meer opzettelijke beoefening was afgeschrikt. | |
[pagina 259]
| |
Descartes, intusschen, ging van een tegenovergesteld standpunt dan dat van baco uit. In plaats van de zinnelijke ervaring als het aanvangspunt der Wijsbegeerte aan te nemen, vatte hij het besluit op, om de wetenschap alleen in zich zelven te vinden en hierdoor het groot geheel der schepping te verklaren. Hij begon met het zelfbewustzijn, hetwelk hij in het denken stelde. Uit het beroemde Cogito ergo sum, Ik denk, derhalve ben ik, leidde hij alle waarheden der menschelijke kennis, in het bovenzinnelijke en aangaande de natuur, af. Van de gedachte of de gewisheid van het bestaan des menschen, als een denkend wezen, kwam hij verder tot de voorstelling van een allervolmaaktst Wezen, als het zekerste onder al onze voorstellingen, dat te gelijk de oorzaak van ons bestaan en die van alle bestaan is. Door hem werd dus het logisch bewijs a priori van het bestaan van God nader ontwikkeld, en hetzelve verkreeg hierdoor meer bekendheid en bijval. De voornaamste voortreffelijkheid van het stelsel van descartes, boven alle vroegere, ligt in de bijzondere waarde, welke in hetzelve aan het zelfbewustzijn wordt toegeschreven. Alleen bepaalde hij hetzelve tot het denken, daar het toch den geheelen mensch aangaat, zijn ligchaam zoowel als zijne ziel, en het denken zelf een deel van de zelfbewustheid zijns geestes is, tot welke het gevoel en de wil even oorspronkelijk behooren. Zijne grondstelling behoorde dus omgezet te worden Sum ergo cogito, Ik ben derhalve denk ik. Voorts verwisselt hij het logische denken, met het denken, dat ons tot de wezentlijke kennis der voorwerpen brengt, of liever het bloote denken met het kennen. Vandaar heeft bij hem alles, wat hij denkt, verkeerdelijk dezelfde waarde en kracht als het kennen. Zijne natuurkundige en zielkundige gevoelens, meeningen en inzigten zijn nog hoogst onvolmaakt, zoo als zijne draaikringen en zijn automatismus der dieren bewijzen. In de zedekunde vooral was hij onvolledig, zijne leer kon nog gemakkelijk door het Scepticismus bestreden worden; maar hij blijft de verdienste behouden van tot het onderzoek naar eene theorie van het denken en kennen aanleiding gegeven te hebben. Deze | |
[pagina 260]
| |
theorie trachtte hij door zijne onsterfelijke schriften, het Discours sur la méthode en zijne Méditations, te vestigen, en alhoewel hij hierin niet volkomen slaagde, en wat zijne eigene leer en de slotsommen van zijn onderzoek aangaat, zich niet hield aan den weg, dien hij zelf had voorgeschreven, zoo komt echter aan descartes de eer toe van de stichter der nieuwere Wijsbegeerte te zijn geweest. De grondslag van dezelve bestaat van nu af aan in het zelfbewustzijn en in het denken. In tegenstelling van de vroegere Wijsbegeerte, heeft zij eene subjectieve rigting aangenomen, daar gene meer objectief was; in plaats van de kennis buiten haar te gaan zoeken, tracht zij die uit haar zelve, uit den aard van den menschelijken geest op te delven. Zij poogt de betrekking op te sporen, waarin het beschouwend ik tot het beschouwde niet ik of de buitenwereld staat, en hiervoor eenen geleidelijken weg of methode op te zoeken, die haar in dit onderzoek op eene onfeilbare wijze tot de waarheid moet brengen. Het kan wel niet anders, of zulk eene geheel oorspronkelijke wijze van de Wijsbegeerte te beoefenen moest in het begin eenen grooten tegenstand verwekken, om naderhand bijna algemeen, behalve in Engeland, aangenomen te worden. Onder de voornaamste tegenstanders der nieuwe methode moeten wij de Engelsche wijsgeeren hobbes en cudworth tellen, die tevens uithoofde der oorspronkelijkheid van hunne gevoelens melding verdienen. Hobbes kan als de vervolger der grondstellingen van baco aangezien worden, die hij tot in hare uiterste gevolgtrekkingen opdreef. Voor hem scheen niets dan het zinnelijke en ligchamelijke te bestaan. Het denken was voor hem slechts rekenen. Het bepaalde en begrensde was volgens zijn stelsel alleen kenbaar; terwijl men van het oneindige zich volstrekt geene voorstelling maken kon. De Godsdienst moest zich naar den wil van den wetgever schikken, en had dus voor hem geene innerlijke waarde. Den natuurstaat beschouwde hij als eenen staat van oorlog van allen tegen allen, welke alleen door den overgang tot den maatschappelijken toestand kan geëindigd worden; | |
[pagina 261]
| |
doch waarin niet dan eene onbeperkte alleenheersching met eene volstrekte en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid moeten plaats hebben. Deze overdrevene en eenzijdige beginselen werden door hem in zijne geschriften Leviathan en de Cive, op eene soms duistere wijze, voorgedragen. Cudworth trad tegen deze leerstellingen evenzeer als tegen die van descartes op, in een geleerd werk, Systhema Intellectuale, hetwelk een' schat van kundigheden ten aanzien van de geschiedenis der Wijsbegeerte en de onderscheidene stelsels der oudheid in zich bevat. Hij toonde zich hierin als een' naar het Mysticismus overhellenden Spiritualist, die de Platonische leer op eene Christelijke wijze zocht te verklaren. De Fransche geleerde gassendi was ook meer naar het gevoelen van baco dan naar dat van descartes overhellende. In de wis-, natuur- en sterrekunde ervaren, maakte hij van de leer van epicurus omtrent het ledige en de atomen tot verklaring der natuur gebruik. Ook verdedigde hij dien Griekschen wijsgeer tegen de beschuldiging, alsof deze de wellust tot het hoofddoel van 's menschen streven gesteld had; verklarende den lust, waarvan deze wijsgeer sprak, dien van eene rustige en vergenoegde zielsgesteldheid te zijn. Gassendi dreef zijne materialistische leer even zoo min als baco tot de ongodsdien stigheid van hobbes, en was, even als de meeste Fransche wijsgeeren der 17de eeuw, van eenen hartelijken eerbied voor God doordrongen. Descartes werd, door eenen nog strengeren denker dan hij, door spinoza opgevolgd; van één grondbeginsel uitgaande, dat er slechts ééne zelfstandigheid bestaat, die oneindig in denking en uitgebreidheid is, moest hij wel tot een consequent Pantheïsmus komen, dat hij tot eene veelzijdiger ontwikkeling dan de Eleaten bij de Grieken en jordano bruno bij de nieuweren bragt. Deze ééne zelfstandigheid is God, en al het geschapene is slechts eene eeuwige en voortdurende afwisseling der openbaring en uiting van zijne oneindige eigenschappen. Het wijsgeerig denkbeeld van het Een-al en Al-één is door hem op de | |
[pagina 262]
| |
oorspronkelijkste wijze ontwikkeld. Hoewel in zijn leven vervolgd en na zijnen dood gelasterd, zal spinoza altijd den roem behouden van een der strengst consequente en afgetrokkene denkers te zijn geweest. Hij was zijne eeuw, in zijne diepe en veelomvattende inzigten, in zijne vrijheid van vooroordeelen verre vooruitgestreefd, en het is eerst in de 19de eeuw, dat men de waarde van den wijsgeer van de 17de is gaan inzien en schatten. Onder de menigvuldige aanhangers van descartes onderscheidden zich twee door eene eigendommelijke wijze van denken, namelijk geulinx en malebranche. De eerste stelde de hypothese der gelegenheidsoorzaken, Systema causarum occasionalium, op den voorgrond. Hij leerde, dat iedere werkzaamheid van een bewustzijn der wijze van werking was vergezeld. Nu heeft, dus redeneerde hij, de ligchamelijke zelfstandigheid geene kracht. God is alzoo in haar de werkende oorzaak. Voorts, de geest heeft alleen een voorstellend vermogen en kan dus op deszelfs ligchaam en de buiten hem zijnde dingen niet werken, dewijl hij de wijs dier werking niet kent. Maar God werkt, bij gelegenheid van eene verandering, die wij ons voorstellen, eene daaraan beantwoordende verandering in de ligchamelijke wereld; de aard en wijze, waarop God dit ten uitvoer brengt, is een geheim. De mensch is bloot aanschouwer, niet de handelende persoon. Malebranche neemt vier wijzen der menschelijke kennis aan. Door het voorwerp zelf en zonder middel-voorstelling, en zoo kennen wij God, die door Zijne eigene zelfstandigheid onze ziel verlicht; door middel-voorstellingen kennen wij de zinnelijke dingen; door het zelfbewustzijn de toestanden van onze eigene ziel; door gissing der gelijkvormigheid, den zielentoestand van andere menschen en ook der Engelen!? Nu zien wij de voorwerpen niet anders dan in God; want alle voorstellingen, welke God voor de schepping der wereld had, zijn in Hem op eene geestelijke en onbegrijpelijke wijze. God is de oorzaak van alle veranderingen in de ligchamelijke wereld; want de ligchamen hebben door zichzelve geene kracht om zich te bewegen, | |
[pagina 263]
| |
hunne beweging geschiedt naar den wil van het Opperwezen. De schijnbare natuurlijke oorzaak der beweging is alleen eene gelegenlijke of aanleidende oorzaak. Op deze wijze zoekt malebranche het stelsel van descartes met de kerkelijke regtzinnigheid overeen te brengen. Terwijl het Pantheïsmus van spinoza stelselmatig zamenhangt, is het gevoelen van het zien der dingen in God, om den oorsprong der menschelijke kennis te verklaren, ongerijmd en tot het grofste Mysticismus leidende. Onder de Fransche wijsgeeren en denkers der 17de eeuw, zoo als pascal, nicole, arnauld, fénélon en bossuet, werd de leer en methode van descartes in het algemeen aangenomen. In Engeland was de grond voor een verstandig Empirismus gelegd, zoo als wij zagen door baco, die tevens den weg tot de ware beoefening der natuurkundige wetenschappen aanwees, eenen weg, die met eenen goeden uitslag door robert boile, harvey, halley en bovenal door den beroemden izaac newton gevolgd werd. Dit verstandig Empirismus verkreeg door locke zijne meeste ontwikkeling, wat de bespiegelende wijsgeerige wetenschappen aanbetreft. Zijne proeve over het menschelijk verstand is een van die weinige geschriften, die zelfs tot op onzen tijd een' grooten invloed behouden hebben; het handelt voornamelijk over de voorstellingen en over de kennis. In het eerste deel bestrijdt hij de Platonische en door descartes overgenomene grondstelling der ingeschapene denkbeelden (verstandsbegrippen en rede-ideën). In het tweede tracht hij hoofdzakelijk de stelling te betoogen, dat er niets in den menschelijken geest is, dat er niet door de zintuigen is ingekomen. De zintuigelijke gewaarwording en de verstandelijke redenering (reflexie) zijn volgens hem de eenige bronnen van de menschelijke kennis. De verdienste der Wijsbegeerte van locke is vooral daarin gelegen, dat zij den geest van eene al te voorbarige en grondelooze bespiegeling afroept, en eerst op zich zelven, zijne begrippen, derzelver ontleding en vergelijking doet acht geven, | |
[pagina 264]
| |
en ook toont, hoe die begrippen zich a posteriori trapsgewijs in onzen geest voordoen en ontwikkelen; doch zij laat ons ten opzigte van den waren oorsprong dier begrippen en hun onderscheiden aard en natuur geheel in het duister. Hare theorie van de menschelijke kennis is onvolledig; omdat zij te éénzijdig daarvan de zinnelijke natuur behandelt en de onzinnelijke naauwelijks aanroert of geheel vergeet, en tevens de begrippen van God en deugd uit de beschouwing der wereld en de ondervinding afleidt. Locke was het, die het zoogenoemd physico-teleologisch bewijs voor het bestaan van een Opperwezen een' algemeenen ingang deed verkrijgen. De empirische leer van locke, die hij met eene schijnbaar juiste wijze op de staatkunde, opvoeding en godsdienstleer toepaste, verschafte hem niet alleen veel navolgers, maar gaf zelfs de rigting aan, die meer dan eene eeuw den gang van de meeste wijsgeeren en denkers in Engeland en Frankrijk zoude bepalen. Zijne theorie was in haar geheel duidelijk en verstaanbaar, en uit haar ontstonden ook vele populaire onderzoekingen over de zedekunde; terwijl de vrijere beschouwingen over de godsdienstige leerstellingen en de Heilige Schrift het Deïsmus in Engeland daardoor zoo zeer deden toenemen, dat weldra hetzelve zich met kracht in de naburige landen kon verspreiden. Doch te gelijk met de leer der gewaarwording ontwikkelde zich het Idealismus, door berkeley, die, niet tevreden met de verklaring van locke, tot het besluit kwam, dat de voorwerpen buiten ons niets anders zijn dan voorstellingen van onzen geest, zonder op zich zelve eenige wezentlijkheid te bezitten, en dat dus de buitenwereld slechts schijn is. Deze voorstellingen worden volgens dit gevoelen door Gods wil in onze ziel voortgebragt en wel door middel der natuurwetten? Door de kennis dier wetten en het daaruit ontspringend vooruitzigt zijn wij in staat, onze handelingen ten beste van ons leven in te rigten. Hoezeer berkeley eenige overeenkomst met malebranche had, was het Idealismus bij hem tot een' hooger' trap van ontwikkeling gebragt. Alle uitersten in de Wijsbe- | |
[pagina 265]
| |
geerte brengen als van zelve het Scepticismus voort. Noch het oppervlakkige Materialismus, noch het hieraan lijnregt tegenovergestelde Idealismus, kunnen op den duur den geest bevredigen. Hume schreef ook een onderzoek van het menschelijk kenvermogen, en verdeelde de voorwerpen der kennis in aanschouwelijke, of intuïtive, en in betoogbare, of demonstrative. Zijne hoofdstelling was, dat het oorzakelijk verband der dingen alleen door de kracht der gewoonte door ons daarin gelegd wordt. Een bewijs voor de wezentlijkheid der voorwerpen en dus ook van het bestaan van God, was dus volgens hem onmogelijk. Al onze kennis is bij hem geheel subjectief, de zedekunde op overeenkomst, opvoeding en gewoonte gegrond, alleen de wiskunde is, als gewrocht des verstands, betoogbaar. Leibnitz is als de stichter der Duitsche Wijsbegeerte aan te merken, die, na de Engelsche en Fransche gekomen, zich in onzen tijd eerst in hare volle kracht ontwikkelde. Hij was, even als locke, die de gevoelens van baco uitbreidde, een voortzetter van het Spiritualismus van descartes. Hij zocht de leer van dien wijsgeer met die van aristoteles, democritus, en vooral met die van plato te vereenigen, hetgeen men als het gevolg van zijne uitgebreide belezen- en geleerdheid kan aanzien. Zijn stelsel, dat hij niet volledig uitwerkte, heeft echter de meeste overeenkomst met de Platonische leer; zijne monaden kunnen gevoegelijk met de Ideën vergeleken worden, zijne vooruitbeschikte overeenstemming (harmonie préétablie), en zijne gevoelens over de beste wereld, die hij in zijne Théodicée ontvouwde, hebben veel van de scheppingsleer van den Atheenschen wijsgeer. Hij verdedigde, in zijne Nouveaux Essais sur l'entendement humain, tegen locke het bestaan der ingeschapene denkbeelden (idées innées). Leibnitz alléén was een groot tegenwigt voor den hoe langer hoe meer veld winnenden invloed van het Empirismus, waarvan hij de sceptische rigting, die het onder bayle ook aannam, met kracht bestreed. Een nieuw wijsgeerig denkbeeld, dat hij vooral bij zijne bewijsvoeringen op den voorgrond stelde, was dat der genoegzame rede (ratio | |
[pagina 266]
| |
sufficiens), doch welks gebruik niet altijd even voldingend is.Ga naar voetnoot(*) Hij trachtte ook het physico-teleologisch bewijs voor Gods bestaan met het logische van descartes te versterken. De gevoelens van leibnitz vonden bij eenige diepzinnige denkers meer ingang dan die van locke; vooral toen zij in een' meer stelselmatigen vorm door wolff werden voorgedragen, die de wiskundige wijze van betoog in de wijsgeerige wetenschappen poogde in te voeren, en die methode ook op de zedekunde en het natuurregt toepaste. Wolff zette den strijd tegen het Empirismus, dat in een grof Materialismus begon te ontaarden, met onvermoeiden ijver voort. De verbastering in de Wijsbegeerte had voornamelijk in Frankrijk plaats. Nadat condillac de stellingen van locke tot een volkomen Materialismus had doen overgaan, ontstond hier eene school van bevallige, maar oppervlakkige schrijvers, zoo als diderot, helvetius, de la mettrie en vele anderen, die, onder den schijn van godsdienstige en staatkundige vooroordeelen te bestrijden, alle beginselen van Godsdienst en zedekunde ondermijnden, en toch op hoogen toon hunne schadelijke en troostelooze leer voor echte Wijsbegeerte wilden doen doorgaan. Een d'alembert moge wetenschappelijker dan zijne medestanders geweest zijn, en voltaire zijne gevoelens met fijnen spot en geestigen schrijfstijl gekruid hebben, zij waren echter niet te min van den waren weg der wijsgeerige waarheid afgeweken en door hunne meerdere bekwaamheden des te gevaarlijker. Rousseau stond in Frankrijk alleen tegenover schrijvers, die zich van den geest des tijds hadden meester gemaakt, en hoewel hij vele bewonderaars had, kon hij met zijne gevoelens niet tegen den stroom opzeilen; hij bezweek, en ofschoon niet | |
[pagina 267]
| |
van eenzijdigheid en paradoxie vrij te pleiten, moet men hem geenszins met de sophisten der 18de eeuw verwarren, die, even als de Grieksche, het hunne bijbragten om ongeloof en zedeloosheid onder de hooge standen te verspreiden, hetgeen weldra tot de lagere standen des volks oversloeg, waardoor de omwenteling, die op het einde der vorige eeuw in Europa de toen bestaande orde van zaken omverwierp, op eene krachtige wijze werd voorbereid. De Wijsbegeerte was dan eindelijk eene geheel onafhankelijke wetenschap geworden. Leibnitz had ook het zijne toegebragt om haar gebied zuiver van dat der godgeleerdheid af te scheiden, waardoor die onafhankelijkheid haar volle beslag verkreeg. Waren de wijsgeerige begrippen tot nu toe aan eenen zekeren band gelegd, die hunne vrije uiting belemmerde, thans vertoonden zij zich niet alleen opentlijk, maar doordat zij eenen populairen vorm aannamen, verspreidden zij zich onder alle standen, roeiden niet alleen vele vooroordeelen uit, die slechts door hun lang bestaan eerwaardig schenen; maar zij maakten zich van het oppergezag in het gebied van het denken en van alle wetenschappen meester; zoo dat zij alles wat hun in den weg stond, zoo wel kerkelijke leerstellingen als staatkundige inrigtingen, omverwierpen. Ware alles, wat zich onder de gedaante van wijsgeerige begrippen voordeed, even zuiver geweest, zoo zoude in de 18de eeuw Godsdienst en zedelijkheid en de staatkundige orde niet zijn aangerand; want echte Wijsbegeerte is de kweekster van verlichting en zedelijkheid en van eene vrijheid in den Staat, die op orde rust en er mede gepaard gaat. Wij hebben in het tijdvak van de Geschiedenis der Wijsbegeerte, dat wij thans beschouwd hebben, twee rigtingen opgemerkt, die zich onder baco en descartes gevormd hebben, en haren verschillenden loop tot op het einde hebben volgehouden. De leer der gewaarwording was nu tot op haar uiterste geklommen, en heerschte met eene onwederstaanbare kracht over de beschaafde wereld. Die van de ingeschapene denkbeelden, en van het Spiritualismus in het algemeen, hield zich wel staande; doch | |
[pagina 268]
| |
was nu merkelijk van invloed verminderd; vooral omdat zij eerst eene te afgetrokkene wiskundige methode had gekozen en eindelijk eenen te populairen vorm aannam, om hierdoor ook wat meer ingang bij het algemeen te verkrijgen. Tegen dezen vorm hadden zich wel mannen als een moses mendelsohn en lessing verzet; doch de wijsgeerige wetenschappen, geschokt door de driestheid der Fransche sophisten en de scherpzinnige twijfelingen van hume, hadden behoefte aan eenen hervormer, die hunnen grondslag niet alleen bevestigde tegen alle aanvallen van oppervlakkige eenzijdigheid en een fijn gesponnen spitsvindig Scepticismus; maar die tevens een' weg moest aanwijzen ter bereiking der wijsgeerige waarheid, waarnaar men tot nu toe zonder den gewenschten uitslag gezocht had. Deze hervormer was kant; hetgeen ons tot de beschouwing van het laatste tijdperk van het tafereel der lotgevallen van de wijsgeerige wetenschappen brengt.
(Het vervolg hierna.) |
|