| |
Het Westeind en het Oosteind van Londen.
Vaart men den Theems op, en wordt men achter een woud van scheepsmasten en achter den rook der stoombooten de huizen van Londen gewaar, zoo ziet men eenen steenklomp voor zich, waarin het oog bijna geene punten van afscheiding ontdekken kan. Parijs, Rome en Brussel bevatten of heuvels of boven de overige gebouwen uitstekende gedenkteekens, om welke de onderscheidene deelen der stad als gegroepeerd zijn. Te Londen is de koepel der St. Paulus-kerk het eenige gebouw, hetwelk reeds op eenigen afstand den reiziger doet zien, dat hij de rijkste en reusachtigste stad van Europa genaderd is. Huizen, alle van gebakken steen, straten, door niets eigenaardigs onderscheiden, doen Londen bij den eersten opslag voor den zetel der democratie houden; doch beschouwt men deze stad wat meer op den keper, zoo bespeurt men tusschen hare deelen volstrekte ongelijkslachtigheid en treffende contrasten, bij welke alle schijn van gelijkheid geheel en al verdwijnt.
De beweging van het uitwendige leven gaat te Londen evenwijdig met de rivier. De stroom van menschen, van rijtuigen, van zaken, rigt zich van het westen naar het oosten en van het oosten naar het westen; veel minder van het noorden naar het zuiden, of omgekeerd. In de rigting van Piccadilly door het Strand, Cheapside en Ludgatehill berekent men, dat zich dagelijks een half millioen menschen, dat is meer dan een vierde deel van Londens geheele bevolking, heen en weder beweegt.
Aan het benedenste uiteinde der stad bemerkt de stroom- | |
| |
opwaarts varende het eerst de Docks, (werven en door kunst gemaakte inhammen) de pakhuizen en den Tower. Hier zijn de voortbrengselen der beide halfronden opgehoopt, als ook de wapenen, die deze en andere rijkdommen beschutten moeten. In de nabijheid dezer groote stapelplaatsen wonen de matrozen, de havenwerkers, de lastdragers en de voerlieden. Verder opwaarts vinden wij de oudstad (city), het hart van Londen, het middelpunt der handelszaken en den zetel van het crediet. Hier vereenigen zich de voorname kooplieden; hier vindt men de bank, de beurs, de munt, het tol- en het postkantoor, het kantoor der accijnsen, het stadhuis, de geregtshoven en de gevangenissen. De rigting tegen den stroom op blijvende vervolgen, treffen wij de straten aan, waarin de winkelmagazijnen der weelde prijken, het Strand, Piccadilly, Pall-Mall, Regentsstreet, de wijk der schouwburgen, der Museën, der modewinkels, der logementen, der ligte vrouwen en der gaauwdieven - en aan het eind derzelve eene soort van parlementaire oasis, gevormd door de clubs, het halfvolbouwde paleis der volksvertegenwoordigers, den zetel des bestuurs te Whitehall en de verlaten koningswoning St. James. Geheel bovenaan, eindelijk, is de aristocratische stad, de verblijfplaats van de beau-monde, het zoogenaamde Westeinde. Vóór eenige jaren was dit laatste gedeelte van Londen ten noorden door Regentspark, ten westen door Hydepark, en ten zuiden door St. Jamespark begrensd. Thans groeit het onophoudelijk aan, en een zekere cubitt heeft het ontwerp, om hier niet minder dan vierduizend huizen zoo goed als op
eenmaal te bouwen, in voege dat geheel de ruimte tusschen den Theems en het Regentscanal in eene uitgestrektheid van twee uren gaans met nieuwe woningen bedekt zou worden. Op deze plek schijnen zich de rijken nog sterker te vermenigvuldigen, dan elders de armen.
Londen bestaat derhalve langs den linker Theems-oever uit de stad der schepen en waren, de stad der handelszaken, de stad der vermaken en staatkundige verhandelingen, en de stad der aanzienlijken. Aan deze hoofddeelen hechten zich, als takken aan eenen stam, Greenwich, Chelsea, de noordoostelijke voorsteden, en op den regter rivieroever Southwark, ook wel eenvoudig de Borough genaamd. De magt, welke Engeland regeert woont in het Westeinde; in het Oosteinde zijn de werkingen en uitkomsten van handel en
| |
| |
bedrijf opeengehoopt. Aan deze beide uiteinden is het grootste deel der verbeteringen toegedeeld geworden, welke men allengskens te Londen tot stand gebragt heeft.
Niets kan vergeleken worden met de grootsche en treffelijke inrigting dier inhammen, die in het oosten der stad langs den Theems gegraven zijn, om eene ligplaats aan de koopvaardijschepen te verschaffen en alzoo het vaarwater vrij te houden. Deze onderscheidene dokken en de pakhuizen langs dezelve mogen ongeveer honderd millioenen guldens gekost hebben, maar zij besparen er aan de kooplieden jaarlijks wel vijftig. De gemeenste zoo wel als de kostbaarste waren liggen hier achter slot en grendel, voor verlies en beschadiging beveiligd. Hebben de rijke heeren handelaars uit de City lust, om hunnen voorraad koffij of suiker in oogenschouw te nemen, zoo brengt hen een op bogen gebouwde spoorweg in weinige minuten van de Bank naar Blackwall. Hier is ook een voornaam gemeenschapspunt met den regter rivieroever; en daar de behoefte der scheepvaart op dit punt geene brug gedoogt, zoo heeft men er het stoute denkbeeld bewerkstelligd, van, onder den Theems door, de beroemde Tunnel te graven.
Doch vooral in het Westen van Londen heeft zich de vooruitgang doen opmerken. Vóór den groeten brand van het jaar 1666 was geheel Londen zoo naauw gebouwd en dien ten gevolge zoo ongezond, dat er, door elkander gerekend, alle twaalf jaren eene besmettende ziekte uitbrak en een vijfde deel der bevolking wegrukte. Sedert dien tijd heeft men de straten op eene breedere schaal aangelegd. Doch de rijke lieden poogden hunne nieuwe woningen in het Westeinde nog gezonder in te rigten, dan zulks in het binnenste der stad mogelijk was; zij lieten er de steenklompen der huizen met tuinen, graspleinen en boomen afwisselen. De huizen zijn in dit gedeelte om vier groote Parken gegroepeerd. Zij hebben daarenboven eene geringe hoogte, en weren dus noch de verwarmende zon noch de verfrisschende winden. Voor vele dier huizen ziet men tuinheesters of kleine bloembedden. De straten hebben eene aanmerkelijke breedte. De open pleinen zijn eigenlijk groote grastuinen, met boomen omgeven, met een ijzeren traliehek omsloten en door een' breeden rijweg van de rondom staande huizen gescheiden. In deze grastuinen leeren de kleine kinderen uit de nabuurschap loopen. Van deze pleinen en van de
| |
| |
hoofdstraten is alles verwijderd, wat oog of neus zou kunnen beleedigen. De stallen en wat daartoe behoort zijn, op behoorlijken afstand, achter de huizen gelegen. Hier, onder de stalbedienden, woont ook het geringe aantal arme lieden, hetwelk door de behoeften der rijken naar het Westeinde gelokt wordt.
Die alleen het Westeinde ziet, is genegen, Londen voor de fraaiste en gezondste stad der wereld te houden. Komt men door Portland-place, door Oxford-street of door Piccadilly de stad binnen, langs dien heerlijken kunstweg, die aan de eene zijde door de grasvelden van Greenpark, aan de andere door de sterk bezochte boomlanen van Hydepark bezoomd wordt, zoo vraagt zich menigeen, of eene der beroemde Romeinsche heirbanen, bij het inkomen dier wereldstad, wel grootscher aanblik kan geboden hebben. Hier, zoo wel als daar, vertoont zich pracht en heerlijkheid, doch van verschillenden aard. Aan de Via Appia prijkten tempels en zegebogen, omdat de Romein zijne veroveringen aan de medehulp der Goden toeschreef en aan dezen door het oprigten van gedenkteekenen zijnen dank poogde te betoonen. Langs den weg, die in het Westeinde van Londen binnenvoert, schitteren ons glansrijke equipaadjen en fraaije woonhuizen te gemoet, omdat de hedendaagsche mensch, en vooral de Engelschman, niet naar den oorsprong, maar naar het doeleinde der geluksgoederen vraagt, en dit laatste in levensgemak en behagelijkheid (comfort) meent gevonden te hebben. Dit nu, zeker, is niets grootsch; ondertusschen blijft het nog steeds wel der moeite waardig, deze koetsen en huizen, benevens derzelver eigenaars, eens te beschouwen. Wie de beau monde van Grootbrittannië bijeen wil zien, die vindt dezelve op eenen fraaijen namiddag der maand Junij, na afloop der ambtsbezigheden en vóór het aristocratische etensuur, op de grasplekken van Hydepark verzameld. Terwijl de muzijk der gardes aria's van rossini en van meijerbeer speelt, verlaten de dames hare rijtuigen, om plaats onder de boomen te nemen, en de
heeren scharen zich in verscheidene rijen voor de afschutting. Met eenen enkelen blik kan men hier de schoonste en fierste der Britsche ladies, de beroemdste staatslieden, de erfgenamen der grootste huizen en de prachtigste volbloedspaarden overzien. Niet weinige Engelschen laten er zich nog al iets op voorstaan, den buitenlander zulk eenen aanblik te kunnen leveren.
| |
| |
Keert men zich nu, uit de heerlijke Parks van Londen's westereinde, naar het noordoosten der stad, zoo ontrolt zich voor het oog des beschouwers een veel minder lagchend tafereel. Reeds hebben wij gezegd, dat hetgeen Londen grootsch en schoons kan aanbieden aan het westelijk en oostelijk uiteinde gezocht moet worden. Hierbij staat echter aan te merken, dat het Westeinde in deszelfs geheele lengte en breedte, van binnen en van buiten, den waarnemer voldoet, maar dat daarentegen de heerlijkheden van het Oosteinde strengelijk tot den oever der rivier beperkt zijn. Zoodra men zich hier van dien oever verwijdert, ontmoet men armelijkheid, morsigheid en ongezondheid. De drie distrikten Spitalfields, Bethnalgreen en Whitechapel leveren hier aan de Angelsaksische reuzenstad een toevoegsel, dat van Celtischen en Oosterschen oorsprong is. De 150,000 inwoners dier stadgedeelten zijn afstammelingen van voorvaderen, die uit Frankrijk, Ierland en Palestina overgekomen zijn.
In Spitalfields hebben zich vóór anderhalve eeuw Fransche zijdewevers nedergezet, die door de intrekking van het edikt van Nantes genoopt geworden waren hun vaderland te verlaten. Hunne nakomelingen hebben hunne moedertaal nagenoeg geheel vergeten, maar onderscheiden zich nog steeds door hunne gelaatstrekken van de echte Engelschen en door hunne gewoonten van de Ieren en de Joden. Zij zijn vlijtige werklieden, liefhebbers van bloemen, ijverige courantenlezers, en hebben avondscholen, op welke volwassenen in het rekenen, de aardrijkskunde, de geschiedenis en het teekenen onderwezen worden. Vroeger waren het onrustige koppen en hun distrekt niet zelden het tooneel van oproer. In den lateren tijd zijn zij een zwakkelijk menschenras geworden. Toen hunne voorvaderen in Spitalfields hunne woningen aanlegden, stonden de huizen afzonderlijk en op zichzelven en elk had zijn tuintje met tulpenbedden. In de plaats dier tuinen zijn huizen gekomen; doch daarbij heeft men geene behoorlijke maatregelen genomen tot het wegruimen der vuiligheden, die vroeger als mestspecie in de tuinen verdwenen. Op deze wijs is Spitalfields van eene gezonde verblijfplaats eene zeer ongezonde geworden, dubbel ongezond omdat de bewoners zich bijna geene beweging gunnen. Niet alleen mannen en vrouwen, maar zelfs kinderen van naauwelijks tien of elf jaren, zitten hier 13 tot 14 uren daags aan het weefgetouw. Tijdens den oor- | |
| |
log werd er eens onder hen eene brigade volks geligt, en de meesten der in dienst getredenen waren beneden de vijf voet lang. Dr. mitchell zegt van hen: ‘Dit menschenras wordt gedurig nietiger en zinkt allengskens tot de dwerggestalte der Lilliputters af.’
Bethnalgreen wordt mede door wevers bewoond, maar door wevers van Iersche afkomst. Zij zijn minder vlijtig en nog minder gegoed, dan hunne Hugenotische buren. Spitalfields heeft morsige stralen, maar tamelijk goede, van baksteen gebouwde huizen. Bethnalgreen is niet alleen morsig, maar bestaat daarenboven grootendeels uit ellendige hutten. Dreigt eindelijk zulk eene hut den bewoneren over het hoofd te zullen instorten, zoo verlaten dezen het bouwvallig verblijf; maar is men er niet terstond bij, om het onder den voet te halen, zoo trekken er andere menschen in, die zonder dit geen dak zouden hebben. Deze lieden zijn Iersche bedelaars, die de nabuurschap hunner arbeidende landgenooten zoeken.
Ten zuiden van Spitalfields is een doolhof van steegjes en gangetjes, dat niet minder dan acht duizend huizen bevat, zuidwaarts tot den Tower en de Docks reikt, en door den hierboven vermelden, op bogen rustenden spoorweg tusschen de Bank en Blakwall doorsneden wordt. Het gezigt, hetwelk men van dezen weg naar beneden, ter regter- en ter linkerzijde heeft, vormt het bedroevendste contrast met dat van Hydepark. In de vensters liggen halfnaakte, vermagerde vrouwen; in het vuil der gangpleintjes wentelen zich bleeke kinderen gezamentlijk met de varkens, die onafscheidelijke medgezellen van Iersche huisgezinnen. Buiten de vensters hangen, die naauwe straatjes nog verdonkerende, de gewasschen lompen. Op de straten zelven, die hoogstens achttien voet breed zijn, ziet men hier baksteenen, daar mest op hoopen getast, en stinkende poelen herinneren overal, dat het hier nog altijd aan rioelen ontbreekt. Sedert vernielende koortsen de gasthuizen met zieken uit Whitechapel opgepropt hebben, heeft het zorgelooze stadsbestuur eindelijk besloten, de straten dezer wijk te doen reinigen en iets tot lozing der vloeibare onreinheden te doen; maar deze vochtlozing is gebrekkig, en het drooge straatvuil wordt slechts alle acht dagen eenmaal weggehaald.
De 65,000 inwoners van Whitechapel bestaan voor de helft uit Joden, en voor de wederhelft uit Ieren. De Israë- | |
| |
liten zijn de eigenaars van bijna al de huizen in dit kwartier, hetwelk men den Ghetto (den Jodenhoek) van Londen zou kunnen noemen. De meest gegoeden onder hen wonen in behoorlijke huizen, in de betere straten. In de steegjes en gangetjes hebben de armere Joden en de Ieren hunne woning. De Joden, zelfs de armsten, hebben het beter dan de Ieren. Zij zijn vlijtiger, leven regelmatiger, en verduren ook beter den invloed der ongezonde lucht. De Ieren, oorspronkelijk een krachtig menschenras, vergaan door misbruik van sterken drank en door onreinheid. Hunne vrouwen zijn lui en praatziek, hunne kinders in lompen gekleed en met etterbuilen bedekt. Elk gezin is in een eenig vertrek opeen gepakt, en zulk een hok, ongemeubileerd, kost nog aan weekhuur vier à vijf schellingen, hetgeen in het jaar 125 tot 160 gulden uitmaakt. Men berekent, dat deze menschenstallen aan derzelver eigenaars twintig percent opbrengen. In een berigt van Dr. smith wordt een huisje in Whitechapel met deszelfs bewoners op de volgende wijs beschreven: Het bevat vier kamers, waarvan elke afzonderlijk aan een huisgszin verhuurd is. In de benedenste verdieping, gelijkvloers, lagen, in de eene kamer vier menschen ziek aan de koorts, en in de andere drie; boven waren er mede drie koortszieken.
De levenswijs in Whitechapel onderscheidt zich op eene in het oog loopende wijs, niet alleen van die in de beide aangrenzende noordelijke stadkwartieren, maar ook van die in geheel het overige Londen. De wevers van Spitalfields leiden een zittend leven en komen zelden uit hunne huizen. De schagcher-Joden en Iersche daglooners van Whitechapel zijn meestal op straat. In het Strand en in Piccadilly bewegen zich dikwerf tien duizend menschen, zonder dat het oor een luid gesproken woord verneemt; er wordt gekocht en verkocht, maar koopers en verkoopers gebruiken bij hunnen handel niet meer woorden dan slechts even noodig is. In Whitechapel heerscht een gedruisch, als op de Toledo-straat te Napels. Hier roepen kleêrkoopers den voorbijganger aan; daar schreeuwen visch- en groentewijven hare waren uit. Op de straat vechten al gillende en huilende de kinders; over de straat voeren de vrouwen van venster tot venster hare gesprekken, en uit de jeneverhuizen galmt het gezang der mans.
In Whitechapel bedraagt het getal der regelmatig onder- | |
| |
stand genietende armen het elfde deel der bewoners; terwijl in andere distrikten van Londen de onevenredigheid veel grooter is. Whitechapel grenst van den eenen kant aan de City, waar voor luijen en tot arbeid ongeschikten van den disch der rijken broodkruimels afvallen, die als armenonderstand niet in rekening komen, en van den anderen kant aan de pakhuizen en werven, waar de arbeidslustigen werk en loon vinden. De arme heeft hier minder het uitzigt om van honger te zullen sterven, dan in de verder van de rivier verwijderde deelen der hoofdstad, maar des te meer kans van door ziekten weggerukt te zullen worden. Daar de vrouwen overal eene meer gelijkmatige levenswijs leiden dan de mans, zoo heeft men haar, bij de waarnemingen over sterfte, boven de andere kunne in het oog gehouden. In het kerspel St. George, in het Westeinde, sterft ééne vrouw van de 57, in Whitechapel ééne van de 28, dus meer dan eenmaal zooveel. Whitechapel bevat 7/100 der bevolking van Londen, en levert in de gasthuizen 17/100 van de gewone koortszieken, 26½ ten honderd van de lijders aan zenuwkoortsen. Het is de duurzame zetel dezer beide soorten van koorts.
Ten einde dezen stookhaard van besmetting iets van deszelfs gevaarlijkheid te ontnemen, heeft het Parlement eene aanzienlijke som tot het aanleggen van een Park aan het Oosteinde der stad bestemd. In dit Victoria-park wil men, dat de armen hunne kinderen zenden zullen, om er te spelen, en des zondags zullen zij er zelven kunnen gaan wandelen. Doch Dr. smith wenscht, dat men daarenboven aan ieder, die een huis bouwt, de verpligting oplegge, om alle vloeibare onreinheid, onder den grond weg, in een algemeen riool te leiden; voorts, dat de policie het straatvuil dagelijks, niet wekelijks, doe wegruimen, en eindelijk, dat door het digtst bebouwde deel van Bethnalgreen en Whitechapel twee breede straten naar den Theems en eene van het oosten naar het westen geopend worden, om door dezen moerassigen chaos eenen doortogt aan de frissche lucht te leveren. Dit laatste zou geld kosten, maar ook geld en ellende besparen, daar het voorzeker de menigte der thans door ziekte armlastig wordende bewoners verminderen zou.
|
|