Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 232]
| |
Frankrijk van elkander zich opvolgende, zoogenoemde Physiologiën. Het heeft nog al lang geduurd, eer de zucht, om Physiologiën te schrijven, ook bij ons wakker is geworden. Eindelijk heeft zich onze apennatuur toch niet geheel verloochend, want wij moeten of Engeland of Frankrijk navolgen. Echter moet de kracht van het kwade voorbeeld in de navolging ons niet bij uitsluiting ten laste gelegd worden; want, zijn wij wèl onderrigt, zoo is men ook te Berlijn zoo wel, als te Londen, met deze zoogenoemde Physiologie bezig. Men versta ons wèl: men gaat niet ter schole bij den beroemden Physioloog joh. müller, maar men houdt zich bezig met die Physiologie, welke in strijd is met hetgeen gellert eens schreef: ‘Sie deckt des Nächsten Fehler zu,
Und freut sich niemals seines Falles.’
Maar wat beteekent eigenlijk het woord Physiologia? Het is overgenomen uit het Grieksch, en komt van ϕῦσιολογέω; bij omschrijving: ‘Ik onderzoek de natuur, en tracht de hoedanigheid der natuurlijke ligchamen te doorgronden en de natuurwetten te verklaren.’ Derhalve eene diepgaande, ernstige studie, zoo verre van alle oppervlakkigheid, als juist de Physiologiën, waarvan thans spraak is, deze op elke bladzijde overvloedig ten toon spreiden. Deze Physiologiën hebben dus volstrekt niets gemeen met de physiologische werken, waarmede a. von haller, albinus en blumenbach de wetenschap verrijkt hebben; zij staan ook niet in de minste betrekking tot eene der Physiologiën, vruchten van het onvermoeid onderzoek van treviranus, joh. muller, burdach enz. Maar, hoe zouden zij daarmede ook eenige verwantschap kunnen hebben. Haller onder anderen schreef niet om den broode, niet om het dagelijksche brood; haller, de vrome haller, schreef in het belang der wetenschap en ter eere van den Schepper, wiens werken hij onderzocht, om daardoor de wijsheid van dien Schepper voor het oog der menschen te meer te doen uitkomen. Onze zoogenoemde Physiologiën van den dag zijn daar, om der menschen zwakheden aan den dag te brengen; zij zijn als zoo vele Commentarii te beschouwen van het antwoord op de 5de vraag van den dusgenoemden Heidelbergschen Catechismus, die wel niet door alle Protestantsche Christenen als een rigtsnoer voor hunne belijdenis wordt aangenomen, | |
[pagina 233]
| |
maar die desniettemin veel waarheid bevat, wanneer men met den adel der menschelijke natuur niet te hoog loopt. De titel is inderdaad zoo dwaas mogelijk gekozen en bij ons nagevolgd. Wanneer Franschen in hunne wuftheid het zoo naauw niet nemen, moesten wij ons ‘op het standpunt weten te plaatsen, dat onze natie, in overeenstemming met grond en klimaat, in de rij der volken moest innemen.’ Maar het schijnt, dat men onder al het vooruitstreven weinig meer opheeft met zelfstandigheid. En, hetgeen toch zeer ongelukkig is, terwijl men om het najagen van geestigheid de ernstige zelfstandigheid opoffert, wordt men eene ellendige kopij van Fransche geestigheid en Germaansch vernuft (Witz.) Daarmede zij geenszins gezegd, dat wij den aanleg tot geestigheid missen. Onzen Spectator, van effen, ontbrak het in der tijd niet aan geestigheid, maar zij was van eenen anderen aard. Van effen zoude niet de man geworden zijn, die hij geweest is, door eene eenzijdige beschaving. Hij zocht die ook elders; maar hij bleef Hollander. Hij volgde na met onderscheiding en overleg. Hij was in zijne geestigheid geen aap, die steeds een aap blijft, omdat, drijf er de natuur met de zweep uit, zij toch wederom boven komt. Hoe geheel in overeenstemming met matth. XXII:39 is de verzekering: ‘Gij, die heden geene beurt gehad hebt, verheug u niet, gij kunt in het vooruitzigt leven in de volgende week uwe beurt te krijgen.’ Het is bij den Physiologist als in sommige steden, waar het schavot niet afgebroken wordt. Hij heeft steeds de schabel in gereedheid om u te pronk te zetten; en, opdat het hem niet aan voorwerpen ontbreke, heeft men zelfs, zijn wij wèl onderrigt, een honorarium toegezegd voor bijdragen, met belofte van de striktste geheimhouding! Men verhaalt, (moge dit slechts een on dit zijn!) dat men dienstboden in de gelegenheid wil stellen hetgeen in de huizen omgaat bij de Physiologisten aan den man te brengen. Dit riekt ons echter al te zeer naar het Judasïsme, om er geloof aan te kunnen slaan, en zoude ook wat al te Venetiaansch zijn; nog zijn de tienmannen bij ons niet in het onbegrensde gezag. Laat ons liever wenschen en hopen, dat deze Physiologiën gelijk mogen zijn aan de paddestoelen, die even snel vergaan als zij opkomen. Het schijnt een' der Physiologisten toch alreeds zoo gegaan te zijn. Het kan ook niet wel anders. Geen Veemgerigt heeft immer stand gehouden; en het | |
[pagina 234]
| |
Veemgerigt was nog zóó honend niet; het moordde nog maar met den dolk; hier wondt men meer dan het ligchaam. Door sommige aanwijzingen is misschien reeds een geheel leven verbitterd en het geluk van meer dan één gezin verwoest. - Maar wij willen niet verder gaan. De schrijver van een 18de hoofdstuk op de Physiologie van den Haag heeft dien toongever, zonder hem te vervolgen, voor de geduchtste regtbank weten te brengen en hem aan den strengsten regter overgeleverd. Mogt dit voorbeeld tot eene waarschuwing strekken! Vreeselijker regter toch bestaat er niet, dan - het Geweten. |
|