Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen bezoek in de hervormingsclub te Londen.De geest van gezelschappelijke vereeniging is niet altijd de geest van gezelligheid: ook zijn er niet weinigen, die beweren, dat niets ongezelliger is, dan een Club. Praat slechts eenmaal over het onderwerp met een' dier lieden van twijfelachtigen naam, die, telkenmale zij zich hebben laten voorhangen, nog geene andere meerderheid hebben mogen verwerven dan die der zwarte balletjes, en gij zult hooren, welk een vloed van tegenbedenkingen bij hen opborrelt uit de bron van teleurstelling en wrok. Luister, bij voorbeeld, naar den Heer buckingham, die voorstelt een wereldburgerlijk Instituut op te rigten, in hetwelk hij hoopt de dames te doen opnemen; hij zal u zeggen, dat de thans bestaande Clubs niet anders te werk gaan dan in een' geest van uitsluiting, dat zij de menschen splitsen en verdeelen naar hunne rangen, beroepen, denkwijzen, of ook wel zich enkel toeleggen om zinnelijke lusten te voldoen, enz. Ik wil hier de taak niet op mij nemen, om de vijanden der Clubs te wederleggen; ik wil u slechts binnenleiden in eene derzelve, in de HervormingsclubGa naar voetnoot(*), en gij zult alsdan kunnen beoordeelen, of de Londensche hervormers al dan niet weten te leven. Wij staan in Pall-Mall voor een paleis van Italiaansche bouworde, met Ionische zuilen versierd, en welks palladio de Heer barry is, de architekt van het nieuwe gebouw, waar de beide kamers van het Parlement hare zittingen houden zullen. Doch laat ons geenen tijd verliezen met het naauwkeurig opnemen van den voorgevel; gaan wij liever binnen, en wachten wij een oogenblik onder den zuilengang, dat die in kostbaar liverij gekleede lakkei den Heer ch.l. ga waarschuwen, die ons uitgenoodigd heeft, | |||||||
[pagina 138]
| |||||||
zijne Club te komen bezoeken. Is dit hier niet reeds een allerheerlijkste trap? De treden zijn van marmer. Houdt hij de vergelijking niet uit met dien van het Louvre, of zelfs van het paleis van Caserta, bij Napels? Is hij al niet volkomen zoo breed, zoo is hij met meer oordeel verlicht. Neen waarlijk, wij zijn niet meer te Londen, maar in Italië; tot getuigen kan ik dien mosaïkvloer aanvoeren, die zuilen van Siena's marmer, of, zoo het geen marmer is, dan ten minste stukadoorsel, dat men van marmer niet kan onderscheiden. Wij waren in onze bouwkunstige verrukking als verloren, en zouden dit prachtige vestibule waarschijnlijk nog lang bewonderd hebben, zoo niet de Right Honourable Mr. ch.l. ons met echt Britsche beleefdheid de hand was komen schudden. ‘Laat ons beginnen met het begin,’ zeide hij; ‘komt, ik wil u onzen spitdraaijer doen zien.’ Ik moet zeggen, dat ik hem niet begreep, en, naar de blikken te oordeelen, welke mijn vriend mij toewierp, begreep deze hem even min als ik. De Heer ch.l. deed ons eenen trap afklimmen, aan welks voet wij in eenen verwulfden benedengang traden, die ons in eene soort van kelder of kluis voerde, waar eene stoommachine van vijf paarden kracht ongestoord arbeidde, onder het eentoonige muzijk harer onophoudelijke beweging. Dit was de spitdraaijer, en in een ander keldertje kookte de ketel, die de stoom aan het werktuig verschaft. In den letterlijksten zin gaat en beweegt zich in de keukens der Hervormingsclub alles door stoom. Vooreerst doet de stoom al de menigvuldige braadspitten ronddraaijen; maar dan is het ook nog de stoom, die het vereischte water uit een' put oppompt, die de kolen ophijscht, de schotels warm houdt, luchtverversching aanbrengt, enz., enz. Niet lang zal het duren, of zij bedient de gasten ook achter tafel. In plaats van ons door de uitwerkselen te verbazen, in plaats van ons bijna aan tooverij te doen gelooven, had de onpoëtische en stellige Heer ch.l. ons reeds terstond den in het geheim en bijna met menschenverstand werkenden dienaar willen toonen. Over het algemeen is het water uit den Theems, dat te Londen tot huisgebruik dient; de Hervormingsclub echter heeft onder de fundamenten van haar gezelschapshuis eene bronwel, die in al hare behoeften voorziet. Uit dien welput pompt de machine zelve al het water op, dat zij voor haren ketel noodig heeft: van binnen is de put met eene | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
ijzeren buis bekleed, welke verhindert, dat eenig zijdelings insijpelend grondwater zich met het zuivere bronwater vermenge. Een vrij ingewikkelde toestel van pompbuizen gaat tweehonderd zeventig vosten diep in den put naar beneden: hij levert water in overvloed, ja mag onuitputtelijk genoemd worden, want men heeft berekend, dat hij voor het gebruik eener geheele stad van twintigduizend zielen toereikend zou zijn. Dit onderaardsch gedeelte van het Clubsgebouw bevat nog eenen anderen toestel, bestemd om door geheel deszelfs omvang te verspreiden, wat niet minder eene eerste behoefte is, dan water en stoom: het is namelijk een ventilator, die de lucht ververscht in eene lange hoofdbuis, waaruit naar onderscheidene kanten zijbuizen uitloopen, welke op hare beurt uitkomen aan luchtmonden, gelijk aan die, welke warmte in de vertrekken uitademen; het is alweder de stoommachine, welke belast is, die onophoudelijke ventilatie te onderhouden. ‘Thans,’ zeide ons de Heer ch.l., ‘willen wij den tempel binnentreden; ik meen, in de keuken gaan. Daar zal ik u aan den hoogepriester voorstellen, namelijk aan onzen maître d'hôtel. Gij zult wel zoo goed zijn, hem met al den eerbied aan te hooren, waarop zijn gewigtig ambt hem regt geeft; de Heer soyer, zoo heet hij, is een kunstenaar van den eersten rang.’ Wij vonden den Heer soyer op zijnen post, met den hoed op het eene oor en met een beleefd en tevens coquet voorkomen; een ware Franschman, hoezeer hij het Engelsch vlug genoeg sprak. Al had de Heer ch.l. ons geenen eerbied aanbevolen, zouden wij dien van zelf gevoeld hebben voor de achtbare personaadje, die men waardig gekeurd had, een zoo hooggewigtig departement te vervullen. Inderdaad, men bespeurt gemakkelijk, dat hij met zichzelven geenszins ontevreden is: maar is het dan ook te verwonderen, dat hij zich gestreeld voelt, dat men hem op prijs weet te schatten? ‘Gij komt juist van pas,’ zeî hij ons; ‘ik kan u daar eene saus laten proeven, die de goedkeuring van Lord hill heeft weggedragen. Die heer, de man van den fijnsten smaak in geheel de Club, heeft mij gemagtigd, er zijnen naam aan te geven.’ Wij proefden de saus, die met den naam eens Lords vereerd was, en, ronduit gezegd, onze eerbied en hoogschatting van den kookkunstenaar werden er | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
door vermeerderd. Wij verklaarden hem, dat wij geloof hadden in zijn genie. Op onze complimenten antwoordde hij, dat hij zich somwijlen inderdaad geïnspireerd gevoelde. ‘Maar,’ vervolgde Monsieur soyer, ‘in het keukenvak is inspiratie niet genoeg; het is eene kunst, die hare grondregelen, hare strenge grondregelen heeft; het is eene praktikale kunst, die, wat men er ook van moge zeggen, aan de wiskunstige wetenschappen meer verschuldigd is dan aan dichterlijke vinding. Ik voor mij ga van dit groote beginsel uit: de ware kookkunstenaar moet te gelijker tijd spaarzaam zijn, èn in tijd, èn in arbeid, èn in kosten ....’ ‘Mijnheer,’ viel hem mijn medgezel, die een Franschman was, in de rede, ‘wat zijn wel zoo uwe emolumenten?’ - ‘O, Mijnheer is een landgenoot,’ merkte Monsier soyer vooraf met eene ligte buiging aan; daarna vervolgde hij: ‘Mijne emolumenten, Mijnheer, o, voor geld werk ik niet, maar jaarlijks neem ik 2000 pond aan (f 24,000); er zijn sommige prefekten in Frankrijk, die meer hebben.’ De Heer ch.l. fluisterde, als aanvulling, ons toe, dat Monsieur soyer daarenboven nog eene gratificatie aanneemt, telkenmale hij een nieuw geregt uitvindt. ‘Naar het schijnt,’ wendde ik mij nu tot den keukenheld, ‘bedienen uwe koks zich van steenkool; geeft die brandstof dan niet soms schadelijke dampen uit?’ - ‘Neen,’ hernam Monsieur soyer, ‘werktuig- en scheikunde hebben hiervoor gezorgd. Wij hebben, gelijk gij hier zien kunt, rookverzwelgende buizen doen aanleggen, door middel van welke het koolstofzuur, zoodra het voortgebragt is, opgenomen wordt, zonder den geringsten onaangenamen reuk achter te laten. Een kunstenaar, wanneer hij arbeidt, moet aan geene onaangename gewaarwording hoegenaamd onderworpen zijn; al zijne zinnen moeten vrij blijven; ook zorg ik niet alleen, het riekvermogen mijner aides ongekrenkt te houden, maar ook hun gezigt te beschermen: let hier op die verschuifbare vuurschermen, welke ik voor elk der fornuizen heb doen inrigten; die schermen beveiligen ons in de eerste plaats tegen den gloed van het vuur, tegen elke vonk of elk vuurdeeltje, dat ons in het aangezigt zou kunnen springen, maar zij hebben ook nog daarenboven het voordeel van als reflectors te werken en de volle kracht van het licht op het voorwerp onzer culinaire werkzaamheid te rigten.’ Behalve hare fornuizen, heeft de keuken der Hervor- | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
mingsclub twee groote vuren tot het braden, voor welke onophoudelijk een aantal speten ronddraaijen, voorzien van allerlei soorten van vleesch. Bij ons eerste binnenkomen hadden wij die ruime schoorsteenhaarden niet eens gezien; zij zijn almede achter beweegbare vuurschermen, of liever achter ware, van deuren voorziene bufetten verborgen. De Heer soyer deed ons de inrigting zijner vuren bewonderen. In plaats van den grooten, openen haard van een' gewonen Engelschen keukenschoorsteen, zijn de bouten of traliën van dezen regtstandig en draaijen op scharnieren, zoodat men alles gemakkelijk reinigen en herstellen kan; het achterste van den haard vormt een' steeds kokenden waterbak. De speten eindelijk, die door het stoomwerktuig in beweging gebragt worden, zijn met de verwonderlijkste orde gerangschikt, die alle verwarring verhoedt en eenen wiskunstig berekenden afstand laat tusschen de edele kalfslende, het stuk roastbeef, de schapen- of lamsbout, den kapoen, het kuiken enz., welke allen ongestoord, ieder in zijne bestemde sfeer, rondwentelen, een getrouw beeld der aristocratische en constitutionele hierarchie, zonder welke er geene maatschappij bestaan kan. Monsieur soyer, die in hetgeen de keuken betreft een hervormer en geen revolutiemaker is, is niet weinig trotsch op zijne vuren en op derzelver bezuinigende inrigting; nog trotscher is hij op zijne keukentafel; maar, welk eene tafel is dat ook niet! Zij staat in het middelpunt van zijn keukenrijk, en op hare spiegelgladde oppervlakte wordt de bereiding van elk geregt voltooid. Hare gedaante heeft iets bijzonders: zij is noch rond, noch vierkant; misschien heeft zelfs de meetkunde geenen naam voor de figuur van dit tafelblad, dat langwerpig en aan de vier einden uitgehoold is, zoodat de kookkunstenaar in elke dier holten staan kan, vrij van allen aanstoot, wanneer een zijner aides met eenen schotel in de handen de tafel langs komt. Daarenboven is die tafel van veranderlijke afmeting, want zij kan naar alle zijden verlengstukken uitschieten, en, opdat haar vlak steeds rein en glimmend zij, hangt aan elken hoek een blikken aker vol water en eene spons. Eindelijk vestigde Monsieur soyer nog onze aandacht op twee pilaren, welker top bijna tot aan de zoldering reikt, en rondom welke zich een toestel bevindt, in vakken verdeeld, die zout, peper en alle verdere kruiderijen bevatten, welke een kok onder zijnen arbeid | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
steeds bij de hand moet hebben. In het midden zelf der tafel is een ruim ijzeren bufet, dat door stoom verhit en waarin de schotels warm gehouden worden. Aan de keuken grenzen twee onmisbare toevoegsels derzelve: het eene is eene waschplaats, waar in een geweldig groote ketel water heet gemaakt wordt, niet alleen voor keukengebruik, maar ook voor dat eener badzaal, die er boven ligt; het andere is de plaats, waar men het pastijwerk toebereidt. Op tafels, met schitterend wit lijnwaad bedekt, verbeidt voorraad van allerlei aard de behandeling van den kunstenaar: coteletten, borsten, lenden, bouten en andere stukken vleesch liggen daar zoo koel immer mogelijk, want onder elk servet, dat aan dezelve tot bed dient, heeft men eene laag ijs geplaatst: door hetzelfde middel behoudt de visch al den glans zijner schubben; wild en gevogelte hangt aan haken, - kortom, hier is het, dat men leert begrijpen, hoe eene schilderschool er toe gekomen kan zijn, zich op de afbeelding van eetwaren toe te leggen. Wat hier ook van zij. Monsieur soyer heeft deze plaats de versiering dier kunst waardig gekeurd: de muren pronken er met schilderijen. Wanneer gij er acht op slaat, en inderdaad sommige dier stukken zijn de opmerking niet onwaardig, zoo neemt Monsieur soyer, die er slechts naar wachtte dat gij dit doen zoudt, statiglijk zijn' hoed af, en verzoekt u, om, daar gij smaak voor schilderijen schijnt te hebben, hem in zijn bijzonder salon te willen verzellen, dat aan de keukens paalt. Daar vindt gij dan nog fraaijere schilderstukken in nog nettere lijsten. Gij roemt den smaak van Monsieur soyer; gij vindt, dat eenige dier stukken aan het talent van murillo, gedurende de dagen zijner jeugd, herinneren. Dan eerst schittert fierheid op het gelaat van Monsieur soyer, maar eene geheel andere fierheid, dan die er, zoo even, in de keuken op uitblonk; eene fierheid, min of meer gemengd met rouw. Het is eene huiselijke tentoonstelling, die hij u laat beschouwen. Hij berigt u, dat het schilderwerken van Madame soyer zijn, welke gij bewondert. Ach, wij allen zijn sterfelijk! Madame soyer is gestorven. Sterven moet ook eenmaal Monsieur soyer zelf. Al die denkbeelden bedroeven u, èn voor de kunst, èn voor de lekkerbekken der Hervormingsclub. Toen wij weder door de keuken kwamen, wilde Monsieur soyer, geheel in zijn karakter van gastronomisch kunste- | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
naar teruggekeerd, ons niet laten vertrekken, zonder ons nog alvorens eene der verbeteringen getoond te hebben, welke hij in de keukendienst had ingevoerd. ‘Onze gemeenschap met de eetzaal,’ zeide hij, ‘heeft plaats zonder dat eeuwigdurend heen- en wederloopen der bedienden, dat zoo lastig is. Zie eens dien man, die daar gindsch aan een bureau zit te schrijven; daar krijgt hij een papiertje, dat langs eene soort van telegraafbuis tot hem komt; dit papier bevat de opgaaf van een door een Clubslid besteld middagmaal. Zie nu daar die schotels, die door een onzigtbaar drukwerk naar boven gaan; het is een maal, dat zichzelf in de eetzaal gaat aanregten. Op deze wijs bezuinig ik woorden, zoo wel als tijd, moeite en kosten.’ Wij namen ons afscheid van Monsieur soyer, en werden nu in de zaal geleid, welke men the stillroom (het distilleervertrek) noemde. Hier wordt al de thee en al de koffij voor geheel de Club gereed gemaakt. Natuurlijkerwijs staat eene vrouw aan het hoofd van dit departement: kopjes en trekpotten rijzen en dalen hier door eene soortgelijke bewerktuiging als de schotels uit de keuken. De Heer ch.l. voerde ons nu naar de bovenverdieping, waar de eigenlijk gezegde Club gehouden wordt. De groote zaal overtreft alles, wat men aan pracht bedenken kan; het paleis der Koningin bevat niets dergelijks; de wanden zijn met gele zijden stof behangen; een overgroot getal van spiegels kaatst de draperiën der vensters terug, en schijnt alle versierselen, snijwerk, zuilen enz. te vermenigvuldigen; een kostbaar Oostersch tapijt breidt zich uit onder uwe voeten; een ..... maar nog van pas herinner ik mij de woorden van den Franschen hekeldichter:
Ce ne sont que festons, ce ne sont qu'astragales;
en ik zal, mijne beschrijving bekortende, nog slechts met een woord melding maken van het kleedvertrek, waar de leden hunne mantels afleggen, van de leeszaal, waar men lezen, ja zelfs op zijn gemak slapen kan, als het boek, dat het toeval ons in handen speelt, slechts in het minst eenige soporifieke kracht deelachtig is, want men zit er op stoelen en sofas, die in mollige weekheid de kussens van het Oosten evenaren. Eindelijk zal ik ook slechts pro memoria gewag maken van de koffij- of restauratie-kamer, een lang vertrek, dat honderd vijftien voeten in de lengte en achten- | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
twintig in de breedte heeft, overal voorzien van tafeltjes, aan welke men, naar verkiezing, alleen of met vrienden kan spijzen; voorts de zaal der dagbladen, het kleine salon, de speelzaal, de biljartzaal, de rookzaal enz. Ik moet er nog bijvoegen, dat het gebouw daarenboven ruimte heeft, om twintig leden der Club, tegen een' zeer redelijken huurprijs, te huisvesten. Zie daar beschreven wat men den Koning aller Clubs mag heeten. Den bouwmeester, den Heer barry, heb ik reeds genoemd. Het gebouw heeft 80,000 pond (weinig minder dan een millioen Hollandsch) gekost, en kost dan nog daarenboven eene jaarlijksche erfpacht van 12 à 13 duizend guldens voor den grond. De Hervormingsclub betaalt £ 340 (ruim f 4000) aan lasten; £ 116 (bijna f 1400) aan brandassurantie. Niettegenstaande Monsieur soyer's zuinigheidsbeginsel, zijn de uitgaven nog:
In alles bedraagt de uitgaaf der Club jaarlijks 20,000 pond sterling (op weinig na een kwart millioen Hollandsch.) De hoofdinkomsten spruiten voort uit de inteekeningsgelden van 1500 leden, waarbij dan ook nog de introductiegelden en het entreegeld komen, dat voor ieder nieuw lid 25 guinjes bedraagt; de jaarlijksche bijdrage, waarvoor ingeteekend is, beloopt 6 guinjes. Meer dan honderd nieuwe leden worden jaar voor jaar opgenomen.Ga naar voetnoot(*) |
|