| |
| |
| |
Over de planten van Pompeji. Door professor Schouw.
(Uit het Deensch, door j. van der hoeven.)
Vóór omstreeks achttien eeuwen kende men den Vesuvius niet als een werkzame vulkaan; deszelfs voet en zijden boden eene groote vruchtbaarheid aan; deszelfs top was tamelijk vlak; echter vertoonde zich de werking van het vuur op de bergmassa, en men vermoedde, dat het een vulkaan was, wiens werkzaamheid opgehouden had, gelijk men nu dergelijke besluiten maakt omtrent de uitgebrande vulkanen in Auvergne, aan den Rhijn, omtrent Albano en andere plaatsen in Italië.
In het jaar 63 na christus' geboorte, onder nero's regering, werden de omstreken van den Vesuvius door eene zeer sterke aardbeving geschokt; een gedeelte van Pompeji werd verwoest, Herculanum leed veel, Napels en de andere verder liggende steden minder. Doch dit was slechts een voorlooper van eene veel geweldiger omkeering.
Toen in het jaar 79 onzer tijdrekening, onder de regering van titus, de natuuronderzoeker plinius als bevelhebber der Romeinsche vloot voor het Misenische voorgebergte lag, maakte zijne zuster, de moeder van den jongeren plinius, hem op eenen avond opmerkzaam op eene wolk van ongemeene grootte en vreemde gedaante, die zich als eene zuil loodregt in de lucht verhief en zich van boven in eene kroon uitbreidde, waardoor zij gelijkheid met eenen pijnboom verkreeg. Plinius liet oogenblikkelijk een snelvarend schip in gereedheid brengen en stevende daarmede naar den Vesuvius, waaruit het weldra bleek, dat die wolk, of eigenlijk die rook, voortkwam. Reeds vertoonde zich een digte aschregen, en de uitgeworpen puimsteenen en steenblokken verspreidden schrik over de geheele omstreek. Onverschrokken liet de natuuronderzoeker derwaarts sturen. ‘Het geluk staat den moedige bij,’ was de opwekking aan zijn volk. Bij Stabiae overnachtte hij in eene villa, en sliep zoo gerust, dat men buiten het vertrek zijne ademhaling hooren kon; hij sliep tot dat men hem 's morgens wekte, opdat hij niet ingesloten zou worden in het huis, want de gevallen asch had de deur reeds bijkans versperd. Met het aanbreken van den dag, die echter door dezen aschregen,
| |
| |
donker was als de nacht, begaf hij zich naar buiten, om de verschijnsels waar te nemen en op te teekenen. De vlammen en zwaveldampen, die de overigen verjoegen, wakkerden hem aan; maar, terwijl hij van zijn' draagzetel oprees en op zijne twee slaven steunde, viel hij dood ter neder, waarschijnlijk verstikt.
Het was bij die geweldige uitbarsting van den Vesuvius, de eerste waarvan de geschiedenis gewaagt, dat de steden Pompeji, Herculanum en Stabiae vergingen; Pompeji en Stabiae door eenen aschregen, Herculanum door eenen lavastroom.
Deze steden lagen op die wijze zestien- of zeventienhonderd jaren lang begraven; men wist niet eens naauwkeurig hare ligging, tot dat het toeval in het einde der zeventiende en 't begin der achttiende eeuw tot hare wederontdekking aanleiding gaf. Thans liggen zij, en inzonderheid Pompeji, voor een groot deel open, daar de asch is opgeruimd; men wandelt over de straten en markten, in de tempels, theaters en bijzondere woningen van Pompeji als in eene hedendaagsche stad; men leert hier de inrigting kennen van de huizen der Ouden, het keukengereedschap, den vrouwentooi, de handwerksgereedschappen en de ten deele voortreffelijke kunstvoortbrengsels, en men ontvangt hier beter dan ergens elders een aanschouwelijk beeld van het opentlijke en private leven der oudheid.
Ook de kondschap aangaande de aan de bewoners van Pompeji bekende planten kan veelligt eenig belang hebben; en hier bieden zich vooral twee hoofdbronnen aan, deels namelijk de in Pompeji en de twee andere verwoeste steden gevondene schilderijen en andere voorstellingen van planten, deels overblijfsels van planten zelve. Ten aanzien van het eerste hulpmiddel moet eenige voorzigtigheid worden aangewend. Natuurlijkerwijze zijn vele voorstellingen van planten zoo weinig kennelijk, dat zij niet kunnen bestemd worden, gelijk ook wel in onzen tijd het geval mag zijn. Wanneer voorts de plant kennelijk is, is het nog niet uitgemaakt, dat zij oudtijds bij Pompeji gevonden werd, want niet zelden wordt eene uitheemsche vegetatie voorgesteld. Zoo vindt men dikwerf de natuur rondom den Nijl voorgesteld; moerassige vlakten met Lotus en Nelumbium, het Nijlpaard, den krokrodil, den Ichneumon, eenden, en aan den rand van het water den dadelpalm, bij voorbeeld in het voetstuk
| |
| |
van het beroemde groote Mozaïk, 't geen men meent dat alexander en darius voorstelt. Somwijlen zijn ook de voorstellingen phantasie-teekeningen, zoo als een laurierboom, die uit eenen dadelpalm groeit of (eene physiologische onmogelijkheid) uit den wortel van dezen voortspruit; misschien duidt zulks op de vreemde gewoonte, die de Ouden hadden, om de verschillendste gewassen zoo digt opeen te planten, dat zij het voorkomen verkregen van te zamen te behooren.
Onder de boomen, die thans vooral bijdragen om het Italiaansche landschap te kenmerken, behooren pijnboomen en cipressen. Beiden werden bij de Ouden gevonden; daarvan getuigen de schrijvers, en daarvan dragen ook de afbeeldsels in Pompeji de blijken, want pijnappels worden dikwerf voorgesteld gezien, en men heeft ze, insgelijks, verkoold in Herculanum aangetroffen. De cipres is zeer dikwijls voorgesteld in de landschappen, die de wanden der vertrekken in Pompeji versieren, somtijds in vereeniging met den pijnboom. Eene derde soort van boomen met naaldvormige bladeren, de Aleppische denneboom, wordt mede in Pompeji afgebeeld aangetroffen.
De oleander (Nerium oleander), die thans de boorden der rivieren versiert, de klimop (Hedera Helix), die muren en boomstammen bekleedt, zijn beide in Pompeji voorgesteld.
Daarentegen zijn er twee gewassen, die thans in het landschap eene voorname rol spelen, maar in den ouden tijd in Italië niet groeiden. De zoogenoemde aloë (juister Agave), die door hare groote vleezige bladeren en haren hoogen, op eenen kandelaar gelijkenden stengel zich zoo geliefd gemaakt heeft bij de landschapschilders, en rondom de Middellandsche zee zoo wel aangekweekt als verwilderd voorkomt, is aan Amerika te danken, en kon alzoo aan de bewoners van Pompeji niet bekend wezen. De Indische vijg (Opuntia vulgaris) uit de groep der cactus-planten, in het oog vallende door zijn vreemd voorkomen, namelijk door zijne platgedrukte bladvormige takken, die thans in de landen rondom de Middellandsche zee even algemeen is als de aloë, en mede verwilderd voorkomt, is ook uit Amerika afkomstig. Even zoo weinig als van de aloë wordt van dezen zoo bijzonderen plantenvorm eenig spoor eener afbeelding in Pompeji gevonden.
Of er ook oudtijds, gelijk thans, enkele boomen van den
| |
| |
dadelpalm zonder rijpe vruchten gevonden werden, is twijfelachtig. Hij wordt wel dikwerf in Pompeji voorgesteld, maar in het algemeen in verbinding met Egyptische voorwerpen of in eene symbolische beteekenis. De dwergpalm daarentegen heeft ongetwijfeld dezelfde rol gespeeld als thans, want theophrastus berigt, dat hij zeer algemeen in Sicilië was; hetzelfde is thans het geval, terwijl hij aan de golf van Napels slechts zeldzaam voorkomt.
Wenden wij het oog naar de aangekweekte planten, zoo maken de meeste reizigers voor het eerst kennis met de katoenboom-kultuur, wanneer zij Pompeji bezoeken. Digt bij Pompeji's puinhoopen zijn velden met katoenboomen, en hier is de noordelijke grens der kultuur van den katoenboom in Italië. Van deze gewigtige, tot kleeding dienende plant vinden wij geenerlei spoor in de gedenkteekenen der oudheid, en uit andere bronnen weten wij, dat de katoenboom oudtijds slechts bekend was als eene Indische, en volgens de latere schrijvers tevens als eene Egyptische plant, en dat hij eerst door de Arabieren in de landstreken rondom de Middellandsche zee verspreid werd.
Een ander gewas, hetwelk middellijk, als voedsel namelijk van den zijdeworm, thans eene voor de kleeding gewigtige plant in Italië is, de witte moerbeziënboom, was den bewoners van Pompeji mede onbekend. In dien tijd was de zijde een uitheemsch artikel van weelde van de grootste kostbaarheid. Eerst in de zesde eeuw kwam de zijdekultuur naar Europa.
Onder de graansoorten bij de oude Romeinen was de tarwe de meest heerschende; ook de gerst was algemeen; daarentegen ontbraken de meer Noordsche korensoorten, haver en rogge. Verkoolde tarwe- en gerstkorrels zijn in Pompeji gevonden. Op eenen wand wordt eene schoone afbeelding gevonden van een' kwartel, die een gerstenkorrel uit eene aar plukt. Een tegenhanger daarvan stelt een' kwartel voor, die in eene aar van vogelgierst (Panicum Italicum) pikt, welke gevolgelijk toen mede bekend was.
Daarentegen missen wij afbeeldingen van de maïs, eene door haren vorm zoo kennelijke korensoort, maar wij weten tevens, dat wij die aan Amerika verschuldigd zijn. Thans is hare kultuur verbreid in de omstreken van Pompeji.
Ook de rijst werd in den ouden tijd gemist; toen was zij beperkt tot Oostindië; ook thans wordt zij niet bij Pom- | |
| |
peji, maar wel elders in Italië aangekweekt. Of de Indische gierst of het zorghzaad (Sorghum) aan de Ouden bekend was, of eerst door de Arabieren naar Europa gebragt werd, is twijfelachtig; de afbeeldingen in Pompeji geven daaromtrent geene opheldering.
Van de peulvruchten vinden wij paardenboonen in verkoolden toestand, welke volkomen gelijken naar de tegenwoordige.
Op schilderijen, die voorwerpen uit de keuken voorstellen, vindt men eenen bundel Aspersies, welke echter waarschijnlijk de wilde zijn, die nu, gelijk toenmaals, werden gegeten; terwijl het schijnt, dat de Ouden de aangekweekte Aspersies niet gekend hebben. Op andere afbeeldingen van dergelijke zaken komen look, radijzen, knollen en eene soort van kleine pompoenen voor. De Liefdeäppel (Solanum Lycopersicum) is uit Amerika ingevoerd, en was derhalve aan de Ouden onbekend.
De olijfboom heeft in den tijd, toen Pompeji verwoest werd, zoo 't schijnt, dezelfde gewigtige rol gespeeld als thans; daarvan geven de schrijvers getuigenis. Olijftakken worden dikwerf voorgesteld; en in een opgegraven glas heeft men in Pompeji ingemaakte olijven gevonden, volkomen gelijk aan de tegenwoordige, en welke tijdens de opgraving haren smaak nog behouden hadden.
De vruchten, die thans in Italië meest gebruikt worden, zijn druiven en vijgen; en deze zijn het ook, die het meest voorgesteld zijn op de talrijke vruchtstukken, op de wanden van Pompeji gevonden. Buitendien komen wijngaardranken in menige voorstellingen voor, die op de vereering van bacchus betrekking hebben.
Dikwerf vinden wij ook op vruchtstukken en andere afbeeldingen de voorstelling van peren, appelen, kersen, amandelen, pruimen, perziken, granaatappelen en mispels.
Eenigen hebben gemeend den Ananas in Pompeji afgebeeld te vinden; maar, daar deze als eene Amerikaansche vrucht wordt aangenomen, zoude zulks zonderling wezen. Het voorwerp echter, 't geen men als een Ananas beschouwd heeft, is, volgens de ongetwijfeld gegronde meening van tenore, de top van eenen dwergpalm, die ook nu in Sicilië genuttigd wordt.
Veel gewigtiger, dan het gemis der Ananassen, is dat van de tot de familie der Aurantiaceën behoorende gewassen,
| |
| |
de appelsina's, oranjeappels, citroenen en cedraten. Het is ongetwijfeld genoegzaam opgehelderd, dat men in den tijd van plinius daarvan niet ééne soort aankweekte; hij vermeldt, dat men te vergeefs beproefd had, den cedraatboom (Citrus medica) voort te planten. Het was niet vóór omtrent in de derde eeuw, dat deszelfs aankweeking in Italië begon; later kwam de limoen- of echte citroen- en de oranjeboom in Europa, en het laatste de appelsina-boom, die uit China afkomstig is en door de Portugezen naar Europa werd overgebragt.
Wij zien alzoo, dat de plantenwereld, dat vooral de aangekweekte planten in Italië verscheidene veranderingen ondergaan hebben, sedert den tijd, toen Pompeji bloeide; en dat, terwijl de oude bewoners van Pompeji, ten opzigte van menigerlei genietingen van het leven, en vooral ten opzigte van kunstgenot, zoo veel vooruit hadden boven de tegenwoordige bewoners dier streken, zij onderscheidene belangrijke gewassen ontbeerden, die de meer uitgebreide geographische kennis en de toegenomene handelsbetrekking aan hunne nakomelingen verschaft hebben. De voornaamsten onder de nieuw bijgekomene zijn rijst, maïs, boomwol en oranjeboomen. Italië was aldus toen nog niet
‘das Land, wo die Citronen blühn,
Im dunklen Laub die Gold-Orangen glühn.’
|
|