Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Mengelwerk.Vrouwenkarakters.
| |
[pagina 110]
| |
alleen, dat de windstilte, die de Grieksche vloot van de onderneming tegen Troje weêrhoudt, dan zal ophouden, als iphigenia geofferd wordt. Opmerkelijk is het, en schoon door den dichter dus voorgesteld, om het hooge belang der opoffering van agamemnon's dochter te doen gevoelen, dat niet alleen de gunstige vaart, maar het geheele slagen der onderneming van den dood der heroïne afhangt.Ga naar voetnoot(*) Dit, reeds in den beginne door agamemnon zelven verkondigd, geeft aan de gansche tragoedie hare hooge belangrijkheid, en doet ons de waarde der opoffering, en, zoo als wij naderhand zullen zien, ook het verhevene karakter der heldin, in het regte daglicht beschouwen. Treffend schoon wordt het stuk geopend door agamemnon zelven, midden in den nacht door vadersmart van zijn leger opgejaagd. De godspraak had het offer zijner geliefde dochter geëischt, en de vader had in de eerste opwelling zijner diepe smart het geweigerd, zoodat hij, de eerzuchtige koning der volken, reeds bereid was het leger te ontbinden en de gansche onderneming op te geven.Ga naar voetnoot(†) Menelaus evenwel had hem hiervan teruggebragt, en agamemnon had aan zijne gemalin geschreven, om iphigenia naar het leger te zenden, onder voorwendsel, dat zij daar de bruid van achilles zou worden, die alleen onder deze voorwaarde deel aan den togt wilde nemen. Slechts calchas, de wigchelaar, ulysses en menelaus zijn met de ware toedragt der zaak bekend. Thans echter, nu het beslissend oogenblik meer en meer begint te naderen, komt de vaderliefde met hernieuwde kracht bij agamemnon boven, en wil hij het bedrevene kwaad goed zoeken te maken, door den ouden, vertrouwden slaaf, wien hij dit alles meêdeelt, onverwijld met een' brief aan clytaemnestra te zenden, dat zij de dochter niet naar Aulis zou laten afreizen, daar hij besloten had het huwelijk uit te stellen. Niet zonder belang voor het vervolg waarschuwt hij den vertrouwde, zich toch nergens | |
[pagina 111]
| |
op te houden, wèl op te letten, dat hem geen rijtuig naar de legerplaats der Grieken voorbijga, en vooral te zorgen, dat niemand het zegel van den brief schende. De bode vertrekt, en de rei, uit Chalcidische vrouwen bestaande, die gekomen zijn om het leger te zien, bezingt in de breedvoerige optelling der talrijke benden de grootheid der onderneming. Het geheele, uitgebreide leger en deszelfs leven, door de windstilte aan verveling en spel overgegeven, staat ons levendig voor oogen, en wij bekomen daardoor een nieuw, aanschouwelijk bewijs van het groote der zaak en het gewigt der opoffering. Na het choor treedt dezelfde door agamemnon afgezonden bode in hevigen twist met menelaus weder op. Deze heeft hem aangehouden, den brief, ondanks allen tegenweer, opengebroken en aldus het geheim zijner zending ontdekt. De slaaf roept, zich over deze euveldaad beklagende, zijn' meester, en er ontwikkelt zich tusschen de beide broeders een schoone dialoog, vol echt tragische kunst. Agamemnon beklaagt zich bitter, dat menelaus zich met de zaken van zijn huis bemoeit; deze herinnert hem den gedanen eed om den roof van helena te wreken, en hoe veel geheel Griekenland er aan gelegen ligt, den Barbaren niet tot spot te worden. Agamemnon wil, ofschoon ook al menelaus' zaak, de wraak over zijne snoode echtgenoote, gelukken mogt, niet nacht en dag in bitteren kommer wegkwijnen, na, tegen goddelijk en menschelijk regt aan, zijne eigene kinderen te hebben gedood. Zijn broeder herinnert hem op nieuw, dat het niet zijne bijzondere, maar de algemeene zaak van geheel Griekenland is, die de opoffering zijner dochter eischt; hij verwijt hem zijne wankelmoedigheid, daar hij eerst in het offer had toegestemd, en de broeders scheiden in hevigen twist. Meesterlijk is deze dialoog berekend, om ons het echt tragische van agamemnon's toestand regt te doen inzien: nu gevoelen wij diep, wat het zegt, toen hij in den proloog den slaaf om zijn' geringen stand gelukkig roem- | |
[pagina 112]
| |
deGa naar voetnoot(*); wij zien meer en meer de geweldige botsing tusschen zijne eer- en, zoo als menelaus hem verwijt, zijne heerschzucht, met de liefde tot zijne dochterGa naar voetnoot(†), en naauwer en naauwer wordt de roem en eer van geheel Griekenland met het geëischte offer verbonden. Een bode verschijnt en berigt agamemnon, dat zijne dochter, begeleid door hare moeder en den jongen orestes, is aangekomen. Onder het voorbijrijden zijn ze overal met gejuich en vreugde ontvangen, en het leger houdt het er voor, dat hare bruiloft zal gevierd worden: hierom spoort hij tot vrolijkheid, dans en liederen aan, daar deze dag voor het meisje zoo gelukkig is.Ga naar voetnoot(§) De toestand van agamemnon wordt hoe langer zoo meer ingewikkeld: niet alleen is zijn plan met de geheime zending mislukt, zijn broeder daardoor van hem vervreemd, en zijne dochter toch gekomen; maar zij komt nog daarenboven in begeleiding harer moeder, die hier, zoo als wij nader zien zullen, zoo geheel in haar regt staat, en er zich zoo waardiglijk in weet te handhaven. Alle verder bedrog wordt daardoor geheel onmogelijk, en de ijzeren noodzakelijkheid omspant den vader meer en meer met hare vreeselijke netten, gelijk hij zelf terstond inziet:
οἴ μοι, τί ϕῶ δύστηνος; ἄρξομαι πόθεν;
ἐς οἷ᾽ ἀνάγκης ξεύγματ᾽ ἐμπεπτώκαμεν.
ὑπῆλθε δαίμων, ὥστε τῶν σοϕισμάτων
πολλῷ γενέσθαι τῶν ἐμῶν σοϕώτερος.Ga naar voetnoot(※)
‘Wat zal ik tot mijne gemalin zeggen? met welke oogen haar aanschouwen? want behalve de rampen, die mij reeds bedreigden, stort haar ongeroepen komst mij geheel en al in het verderf. En toch is zij met regt gekomen, om hare dochter uit te huwelijken en haar de grootste liefdedienst te bewijzen, terwijl zij mij trouweloos ziet | |
[pagina 113]
| |
handelen! Hoe beklaag ik het ongelukkige meisje! Dus zal ze mij smeeken: o vader! wilt gij mij dooden? moogt gij zelf en uwe vrienden dusdanig huwelijk aangaan!’ Zoo jammert de beklagenswaardige vader, en de rei en wij allen deelen in zijne diepe smart. Menelaus verschijnt weder op het tooneel: zijne gramschap is inmiddels geweken, en de liefde tot zijn' broeder en de zijnen heeft in zijn hart de bovenhand over zijne eigen zaak hernomen. Hij billijkt nu allezins het plan des broeders om zijne dochter te redden, en is bereid de gansche onderneming om zijnentwil op te geven: liefdevol en teeder is zijne aanspraak aan den geliefden broeder, en het edel hart van menelaus vertoont zich, nu de eerste opwelling van drift voorbij is, in zijne volle grootheid. Maar ook agamemnon is intusschen van meening veranderd: het is te laat! clytaemnestra en hare dochter zijn reeds daar: calchas en ulysses zullen niet rusten, voordat het offer volbragt is, zij zullen het leger opruijen, en tegen den goddelijken wigchelaar en den listigen zoon van laërtes, den man des volks, kan men zich niet verzetten! Hiertoe alleen vermaant de ongelukkige vader zijn' broeder en het choor, om toch de zaak voor clytaemnestra geheim te houden, totdat het offer zal volbragt zijn:
ὡς ἐπ᾽ ἐλαχίστοις δακρύοις πράσσω κακῶς.Ga naar voetnoot(*)
‘Opdat mijn ongeluk zoo min mogelijk tranen koste!’ Het choor ontvangt de optredende vrouwen met heilwenschen, terwijl het, diep tragisch, het geluk der magtigen roemt op het oogenblik, dat hun het grootste ongeluk zoo nabij is.Ga naar voetnoot(†) Clytaemnestra neemt dankbaar het gunstige voorteeken aan, en stijgt met waardigheid uit den wagen, waarbij wij geen' der kleine trekken, euripides zoo bijzonder eigen, missenGa naar voetnoot(§): met moederlijken trots spreekt zij van het schitterende huwelijk, dat hare dochter zal aangaan, en roemt zich in het bezit van zulk eene | |
[pagina 114]
| |
dochter zalig. En met regt! Of kan men zich iets meer rein en onschuldig denken, dan het jeugdige meisje, dat, in het vrouwenvertrek opgevoed, hier voor het eerst te midden van de uitgestrekte legerplaats gekomen, en in den heerlijken aanvoerder haren vader ziende naderen, de moeder vraagt, of het haar geoorloofd is, haren vader te omarmen? Tusschen haar en den beminden vader heeft daarop eene ontmoeting plaats, geheel verschillend van die, welke agamemnon zich vroeger had voorgesteld; vol echte naïviteit, en die ons haar geheel rein maagdelijk gemoed doet kennen. Laat ons die echte taal der natuur, al is het dan ook in mat proza, volop genieten. Iphig. Met welk eene blijdschap zie ik u na zoo langen tijd terug, vader! Agam. En ook ik als vader u: dit zegt gij voor ons beiden. Iphig. Gij hebt wèl gedaan, mij hier tot u te doen komen, vader. Agam. Ik weet niet, in hoever ik dit kan toestemmen, of niet, mijn kind! Iphig. Ach! hoe onrustig staart gij mij aan, daar gij zegt, mij toch met blijdschap te zien. Agam. Een koning en veldheer heeft veel zorgen. Iphig. Wijd u nu geheel aan mij, en bekommer u niet om uwe zaken. Agam. Ik ben nu immers geheel bij u en nergens anders. Iphig. Ontrimpel nu uw voorhoofd en zie mij vriendelijk aan! Agam. Zie, ik verheug mij, u aanziende, mijn kind! Iphig. En toch stort gij tranen! Agam. Eene lange scheiding toch staat ons voor de deur. Iphig. Ik weet niet, wat gij bedoelt, dierbaarste vader! ik weet het niet. Agam. Door zoo verstandig te spreken roert gij mij nog dieper. Iphig. Dan zullen wij onverstandig spreken, zoo ik u maar vervrolijken kan. Agam. Ach! ik kan niet zwijgen, maar u roem ik! Iphig. Blijf, o vader! te huis bij uwe kinderen. Agam. Dit wenschte ik gaarne: maar ben bedroefd, dat ik het niet kan. Iphig. Hoe lang zijt gij reeds te Aulis afwezig? Agam. En ook nu nog houdt mij iets terug, zoodat ik den togt niet kan ondernemen. Iphig. Waar wonen toch de Trojanen, lieve vader! gaat gij ver weg en laat mij hier achter? Agam. Wij zullen elkander nog op dezelfde plaats ontmoeten. Iphig. Och, dat gij mij kondet meênemen! | |
[pagina 115]
| |
Agam. Welk een wensch! ook gij vaart daarheen, waar gij uwen vader zult gedenken. Iphig. Zal ik met moeder varen of alleen? Agam. Alleen, gescheiden van vader en moeder. Iphig. Wilt ge mij dan in een ander huis overbrengen? Agam. Vraag niet daarnaar: meisjes moeten dit niet weten. Iphig. Kom toch spoedig van de Trojanen terug, na daar gelukkig geslaagd te zijn, vader! Agam. Eerst moet ik hier nog een offer volbrengen. Iphig. Die heilige plegtigheid moet gij met de priesters overleggen. Agam. Gij zult het zien, want ge zult nabij het bekken staan. Iphig. Zullen wij dan dansreijen om het altaar vormen, lieve vader? Agam. O, hoe benijd ik u om uwe argeloosheid! Ga nu in de binnenkameren, u aan de meisjes vertoonende, na mij een' bitteren afscheidskus gegeven te hebben.Ga naar voetnoot(*) Echt tragische dialoog! welke toestand voor den vader, om te midden zijner diepste smart, bij al die onschuldige, onbewuste toespelingen zijner dochter, een vrolijk gelaat te vertoonen! welke kinderlijke teederheid en eenvoudigheid in het schuwe meisje, dat niet weet, waar de Trojanen wonen, en dat zoo diep tragisch naar het offer vraagt, dat zij zelve moet uitmaken! Het herinnert ons izaäk. En toch is zij tevens zoo regt schalksch: zij weet, dat ze de bruid van achilles zal worden, en vraagt zoo schijnbaar onnoozel op het antwoord van agamemnon, dat zij van vader en moeder zal gescheiden worden - of haar vader haar dan in een ander huis wil overbrengen? - Voorwaar, zij verdient hier eene plaats naast de nausicäa van homerus! De strikken van het noodlot trekken zich digter en digter om het hoofd des rampzaligen vaders te zamen. Clytaemnestra vraagt hem met moederlijke bezorgdheid naar het geslacht des bruidegoms, en verheugt zich over achilles' goddelijke afkomst; dit voorspelt haar nieuw geluk voor het huwelijk. Zij vraagt naar den dag der bruiloft, naar het offer; geeft hare echt vrouwelijke be- | |
[pagina 116]
| |
kommering te kennen, dat het bruiloftsfeest hier bij de schepen niet waardig genoeg zou kunnen gevierd worden, en betoont zich in dit alles de waardige gemalin van den herder der volken, de zorgende moeder der innig geliefde dochter. En agamemnon? meer en meer door zijn noodlot omstrikt, geeft hij haar van verre te verstaan, dat het niet past, dat zij als vrouw in het leger bij de verloving tegenwoordig zij, en hare andere dochters alleen te huis late. Hier echter staat clytaemnestra op haar regt, om als moeder de bruiloftsfakkel te dragen: alle overreding van agamemnon is vergeefsch, en zij zweert bij de Argivische Godin, hierin haren echtgenoot niet te wille te zullen zijn: hij moge de zaken buiten 's huis verrigten, dit komt haar toe, als echtgenoote en moeder. Agamemnon moet zich, hoe ongaarne ook, overwonnen bekennen, en gaat heen, om zich met calchas over het offer te beraden. Na een schoon choorgezang, waarin, echt tragisch, de rampen der Phrygische vrouwen na de verovering van Troje bezongen worden, alsof er hier niet onmiddellijk veel bitterder rampen van Grieksche vrouwen op handen waren, treedt achilles op, om te verkondigen, hoe zeer zijne Myrmidonen, den langdurigen lediggang ten gevolge der windstilte moede, krijg of terugkeer naar hunne vrouwen eischen. Zoodra clytaemnestra hem hoort, nadert zij en spreekt hem aan, die zich verwondert, eene vrouw alléén, te midden van het leger der Grieken, te zien en haar met den grootsten eerbied en teruggetrokkenheid behandelt. Clytaemnestra verhaalt hem, wie zij is, en maakt gewag van het aanstaande huwelijk, terwijl ze hem als schoonzoon te gemoet komt en zijne terughoudendheid aan valsche, jeugdige schaamte toeschrijft. Meesterlijk is deze situatie geschilderd en volgehouden, tot dat achilles betuigt van geen huwelijk te weten, en vermoedt, dat iemand hen ten beste moet gehad hebben, waarop clytaemnestra zich met echt vrouwelijke schaamte verwijderen wil uit de tegenwoordigheid van hem, wien | |
[pagina 117]
| |
zij zoo van zelve hare dochter ten huwelijk scheen te hebben aangeboden.Ga naar voetnoot(*) De oude slaaf, dezelfde die door agamemnon in den beginne met den brief was afgezonden, verschijnt geheel ontsteld op het tooneel en roept om achilles en clytaemnestra. Hij was als oude dienaar van tyndareus' huis aan haar mede ten huwelijk gegeven, en kan zich nu uit gehechtheid aan haar niet langer weêrhouden om het gansche bedrog van agamemnon en het orakel van calchas aan het licht te brengen. Clytaemnestra, die zich geheel alleen als vrouw in het leger der Grieken bevindt, dat den dood harer dochter eischt, door allen verlaten, door haren echtgenoot zelven in hare teederste belangen misleid, wendt zich nu in wanhoop tot achilles, die onschuldig het voorwendsel tot hare komst had moeten zijn. Radeloos omvat ze zijne knieën en smeekt hem, den zoon der Godin, in de roerendste woorden, om haar en iphigenia, die toch eens zijne bruid genoemd is, te helpen. Achilles, diep verontwaardigd, dat men zoo zijn' naam misbruikt heeft, door medelijden met de ongelukkige moeder bewogen, zweert haar een' duren eed, dat hare dochter zelfs geen haar zal gekrenkt worden: hij zal ze met zijn eigen bloed verdedigen. ‘Stel u gerust,’ dus eindigt hij edel en kalm, gelijk zijne gansche rede was, ‘gij hieldt mij voor een' grooten God: ik ben het niet, maar u zal ik het worden.’ Uitstekend schoon is dit gansche tooneel en vol van de echte kunst des dichtersGa naar voetnoot(†): hoe ongaarne ook, moeten wij het bij een eenvoudig verslag laten, om ons weêr tot het karakter der heldin te wenden, die inmiddels de geheele zaak vernomen heeft, en na het heerlijke choorgezang weenend optreedt. Clytaemnestra heeft haren gemaal in bittere woorden, met al den trots der verongelijkte matrone en al de waardigheid der minnende moeder, zijne gruweldaad verweten: het choor heeft zijne smee- | |
[pagina 118]
| |
kingen bij de hare gevoegd, om het leven der geliefde dochter te sparen: nu nadert iphigenia, in diepe smart verzonkenGa naar voetnoot(*), haren vader aldus: ‘O dat ik de stem van orpheus had, zoodat ik rotsen kon bewegen! thans echter zijn mijne smart en tranen mijne gansche welsprekendheid. Ik smeek u, terwijl ik uwe knieën omvat houd, dood mij, uw kind, toch niet, nog vóór den bloei mijner jaren; want het is aangenaam het zonlicht te aanschouwen, o noodzaak mij niet de onderwereld te zien! Het eerst heb ik u vader en gij mij kind genoemd: het eerst heb ik op uwe knieën gezeten en u lieftalligheid bewezen, en die van u ontvangen. Aldus spraakt gij tot mij: zal ik u eens, geliefd kind! gelukkig gehuwd en in omstandigheden mijner waardig zien bloeijen? En ik zeide, met uwen baard spelende, dien ik ook nu omvat houd: en zal ik u nog eens als grijsaard mogen aanschouwen? Zal ik u dan door vriendelijk onthaal in mijn huis mijnen dank voor de moeite en zorgen mijner opvoeding mogen betuigen? - Deze gesprekken herinner ik mij nog zeer goed, maar gij hebt ze vergeten, en wilt mij dooden. O, ik bezweer u bij pelops, en bij uwen vader atreus, en bij mijne moeder, die mij eens met smart baarde, en nu deze tweede barensweeën ondergaat. Wat heb ik gemeen met het huwelijk van paris en helena? van waar kwam dit, mij ten verderve, vader? Zie mij aan, geef mij een' blik en een' kus, opdat ik dit ten minste in den dood als gedachtenis van u hebben moge, zoo gij u niet door mijne woorden laat overhalen. Broeder! gij zijt wel een kleine helper voor uwe vrienden, maar smeek gij toch ook met uwe tranen vader, dat hij uwe zuster niet doode. Zie, vader! zwijgende smeekt hij u. Och! erbarm u over mij, en heb medelijden met mijn leven: wij beide smeeken u, uwe geliefde kinderen, uwen hals omvattende: dit daglicht is voor de menschen het aangenaamste van alles, maar niemand wil de benedenwereld aanschouwen, en hij is onzinnig, die wenscht te sterven. Het is beter in oneer te leven, dan met eer te sterven.’ | |
[pagina 119]
| |
Schoone, echte natuurtaal voorzeker, zoo geheel overeenkomstig met den toestand van een jeugdig meisje, dat zich op eens van de schoonste verwachting op een schitterend huwelijk met den edelsten der Grieken tot den droeven offerdood door haar' eigen vader ziet veroordeeld! Treffend vooral ook met betrekking tot het volgende is het laatste deel harer rede, dat hier zoo geheel op zijne plaats staat, en toch naderhand zich zoo natuurlijk omkeert. - - - Dan, spoeden wij ons verder, en laten wij het genoegen der verdere ontwikkeling hiervan aan den medegevoelenden lezer zelven over. Agamemnon, die tot dusver somber heeft stilgezwegen, vat nu met vorstelijke waardigheid en vaderlijk gevoel het woord op, zijne grievende smart te kennen gevende over het dreigend onheil; zijn diep medelijden met vrouw en dochter en zich zelven betuigende; maar tevens het onvermijdelijke van het offer voor de eer van geheel Griekenland, deszelfs dringende noodzakelijkheid voor de vrijheid des vaderlands en het welzijn van al de hunnen, in waardig mannelijke woorden aantoonende.Ga naar voetnoot(*) De vrouwen vallen hem met bittere jammerklagten in de rede, en vooral iphigenia beschuldigt haren vader hard, dat zij door zijne onheilige hand door onheiligen moord valt. Ook de Goden zelven klaagt zij in de overmaat harer wanhopende smart aan, dat de verovering van Troje, die allen roem en geluk moet aanbrengen, haar alleen ter dood leidt, en vraagt, of het menschelijk geslacht dan reeds niet ongelukkig genoeg was, dat men er nog zulk een ellendig noodlot bij moest uitvinden? - Echt tragische ironie! alsof niet bij het beschuldigen der Goden haar vader vrij van schuld werd: alsof niet die partijdigheid der Goden en dat ongeluk haren vader zoowel als haar zelve trof! Wij zullen deze woorden ook weldra in schoon contrast met haar volgende gedrag zien. Eensklaps wendt het schuchteren meisje zich beangst tot hare moeder, daar zij mannen ziet naderen: Clytaem- | |
[pagina 120]
| |
nestra zegt haar, dat het de zoon der Godin is, om wien zij hier is gekomen, en regt maagdelijk wil ze zich ijlings gaan verbergen, daar zij zich schaamt om achilles, na het rampzalige huwelijksbedrog, onder de oogen te zien.Ga naar voetnoot(*) Hare moeder evenwel houdt haar terug, zeggende, dat dusdanige kieschheid meer aan gelukkigen, dan aan haar in hare bedroefde omstandigheden voegt. Zoo is zij dan getuige van het geheele verhaal van achilles, hoe de Grieken morren, hoe het gansche leger, zijne eigene Myrmidonen onder de eersten, onstuimig het offer van iphigenia vorderen: hoe hij zelf, de beweging willende stillen, gevaar heeft geloopen van gesteenigd te worden, en eindelijk, ondanks alle pogingen, voor de menigte heeft moeten onderdoen. Evenwel is hij bereid haar, volgens zijn eens gegeven woord, met zijn eigen bloed te verdedigen: reeds brengt men zijne wapenen: reeds nadert ulysses met eene talrijke bende, om het meisje met geweld te vatten, - daar verheft iphigenia zelve, in wier borst intusschen agamemnon's woorden, over de eer en vrijheid van Griekenland, wortel hebben gevat, getroffen door de opoffering van achilles, dien zij nog zoo kort te voren als haren bruidegom beschouwde, en die nu gereed staat haar tot het laatste tegen eene schrikkelijke overmagt te verdedigen - daar verheft het tot nog toe zoo zwakke, schuwe meisje zich onvoorziens tot den edelsten heldenmoed en spreekt met de schoone woorden van schiller: - Höre
Mich an, geliebte Mutter. Hört mich beide:
Was tobst du gegen den Gemal? Kein Mensch
Muss das Unmögliche erzwingen wollen.
Das grösste Lob gebührt dem wohlgemeinten,
Dem schönen Eifer dieses fremden Freundes;
Du aber, Mutter, lade nicht vergeblich
Der Griechen Zorn auf dich, und stürze mir
Den grossmuthsvollen Mann nicht ins Verderben.
Vernimm jetzt, was ein ruhig Ueberlegen
| |
[pagina 121]
| |
Mir in die Seele gab. Ich bin entschlossen
Zu sterben - aber ohne Widerwillen,
Aus eigner Wahl, und ehrenvoll zu sterben!
Hör meine Gründe an und richte selbst!
Das ganze grosse Griechenland hat jetzt
Die Augen auf mich einzige gerichtet.
Ich mache seine Flotte frei - durch mich
Wird Phrygien erobert. Wenn fortan
Kein griechisch Weib mehr zittern darf, gewaltsam
Aus Hellas sel'gem Boden weggeschleppt
Zu werden von Barbaren, die nunmehr
Für Paris Frevelthat so fürchterlich
Bezahlen müssen - aller Ruhm davon
Wird mein sein, Mutter! sterbend schütz' ich sie,
Ich werde Griechenland errettet haben,
Und ewig selig wird mein Nahme strahlen.
Wozu das Leben auch so ängstlich lieben?
Nicht dir allein - du hast mich allen Griechen
Gemeinschaftlich geboren. Sieh doch, sieh
Die Tausende, die ihre Schilde schwenken,
Dort andre Tausende, des Ruders kundig!
Entbrannt von edlem Eifer kommen sie,
Die Schmach des Vaterlands zu rächen, gegen
Den Feind durch tapfre Kriegesthat zu glänzen,
Zu sterben für das Vaterland. Dies alles
Macht 'ich zu nichte, ich, ein einz'ges Leben?
Wo, Mutter! wäre das gericht? Was kannst
Du hierauf sagen? - Und alsdann soll der's
Mit allen Griechen, eines Weibes wegen,
Aufnehmen und zu Grunde gehn? Nein doch!
Das darf nicht sein! Der einz'ge Mann verdient
Das Leben mehr, als hunderdtausend Weiber.
Und will Diana diesen Leib, werd 'ich,
Die Sterbliche, der Göttin widerstreben?
Umsonst! Ich gebe Griechenland mein Blut.
Man schlachte mich, man schleife Troja's Veste!
Das soll mein Denkmal sein auf ew'ge Tage,
Das sei mir Hochzeit, Kind, Unsterblichkeit!
De rei, die hier altijd, even als in de antigone, geenszins boven de handeling staatGa naar voetnoot(*), zegt, zeer opmerkelijk | |
[pagina 122]
| |
voor het volgende: ‘Uw besluit, o jonkvrouw! is schoon, maar het noodlot en de Godin zijn onregtvaardig.’ En achilles, die tot hiertoe enkel uit verontwaardiging over het misbruiken van zijn' naam, en uit medelijden met het ongelukkig lot der vrouwen, hare partij had getrokken, roept nu in verrukking uit: ‘O dochter van agamemnon! eene Godheid had mij gelukkig gemaakt, zoo gij mijne vrouw waart geworden: ik roem u gelukkig om Griekenland en Griekenland om u. Want schoon hebt gij dit gesproken en uw vaderland waardig. Aflatende tegen de Godheid te strijden, die magtiger is dan gij, hebt gij teregt ingezien, wat nuttig en noodzakelijk is. En hoe meer ik uw' aard heb leeren kennen, hoe vuriger ik wensch, u tot mijne echtgenoote te hebben, want gij zijt edel en groot. Zie, bij thetis! ik wenschte u te helpen, en u het liefst als gemalin in mijn huis op te nemen. Het smart mij, u niet in den strijd met de Grieken te redden. Bedenk daarom wel, dat de dood een bitter kwaad is. Iphig. Ik zeg dit vrij en ongedwongen: het is genoeg, dat helena door hare schoonheid gevechten en moord der mannen veroorzaakt; maar gij, o vreemdeling! sterf gij niet voor mij, noch dood iemand, maar laat mij Griekenland redden, zoo ik kan! Achilles betuigt nogmaals zijne bewondering voor het edele van haar besluit, en biedt zich aan om gewapend bij de offerande tegenwoordig te zijn, ten einde haar dan nog te verdedigen als het haar soms mogt berouwen, wanneer zij het zwaard haren nek voelt naderen.Ga naar voetnoot(*) Duidelijk spreekt hier, zoowel uit iphigenia, als vooral uit achilles, de liefde, die zij voor elkander hebben opgevat, en echte poëzij is het, die deze liefde eerst nu, zoo schoon door al het voorafgegane gemotiveerd, doet uitkomen. Achilles, eerst geheel onverschillig voor iphigenia, zoodat hij zelfs het voorstel harer moeder afslaat, die, ver- | |
[pagina 123]
| |
trouwende op de schoonheid der dochter, haar zelve om zijne bescherming wil doen smeeken, - diezelfde achilles, die haar in den beginne alleen uit medelijden en toorn over het gepleegde bedrog, naderhand uit pligtbesef, volgens zijne belofte, verdedigt, eindigt met niets vuriger te wenschen dan haar bezit, zoodat hij haar zelfs, in tegenspraak met zichzelven, hare keus om den dood te ondergaan, dringend afraadt. En wie ziet niet, hoe bij iphigenia de edele opoffering van achilles op haar besluit werkt? Zij wil niet, dat hij voor haar zal sterven: zij komt daar bij herhaling op terug. Zij beminde het leven, zoo lang de noodzakelijkheid om te sterven bestond: nu achilles zich voor haar wil opofferen, schijnt het leven weêr haar eigendom te zijn: nu kan zij weêr willen, en nu wil zij niet den dood van den geliefde, maar haar eigenen voor het welzijn des vaderlands.Ga naar voetnoot(*) Eene hoogst aandoenlijke, teedere scène volgt nu, het afscheid van iphigenia en hare moeder. Zoo ergens, dan is euripides hier geheel op zijn terrein, en zelden heeft hij het echte πάθος zuiverder uitgedrukt, zonder rhetorische overdrijving. De dochter smeekt haar, niet om haren dood te weenen, daar zij zelve behouden is en hare moeder door haar beroemd zal worden; het altaar der Godin is haar een grafteeken, en zij zelve is gelukkig als weldoenster van geheel Griekenland. Zij verzoekt clytaemnestra ook, hare zusters daarom wegens haar niet te laten treuren, den jeugdigen orestes zorgvuldig tot man op te voeden, en toch haren echtgenoot niet te haten als oorzaak van den dood zijner dochter, daar hij haar, tegen zijn' wil, voor het heil van Griekenland, op bevel der Godin, heeft opgeofferd. Heerlijk contrast met hare vorige harde beschuldigingen tegen den onheiligen vader! Als door het lijden gelouterd, staat het meisje daar in volle, edele grootheid voor onze oogen, en men begrijpt moeijelijk, hoe de groote Stagiriet euripides over | |
[pagina 124]
| |
deze verandering in haar wezen kon gispen.Ga naar voetnoot(*) Dat Fransche kunstregters dit en veel andere dingen berispen moesten in een stuk, dat zij op verre na niet begrijpen konden, is natuurlijk. Na van hare moeder afscheid genomen te hebben, wendt iphigenia zich tot het choor, en zegt in schiller's wèl geslaagde vertaling: - - Nein, keine Thräne mehr!
Ihr Jungfraun, stimmt der Tochter Jupiters
Ein hohes Loblied an aus meinem Leiden
Zum frohen Zeichen für ganz Griechenland!
Das Opfer fange an - Wo sind die Körbe?
Die Flamme lodre um den Opferkuchen!
Mein Vater fasse den Altar! Ich gehe,
Heil und Triumph zu bringen den Achivern!
Kommt! führt mich hin, der Phryger und der Troer
Furchtbare Ueberwinderin! Gebt Kronen,
Gebt Blumen, diese Locken zu bekränzen!
Erhebt den Tanz um den besprengten Tempel,
Um den Altar der Königin Diana,
Der Göttlichen, der Seligen! - - -
Nadat zij nog het daglicht een laatst vaarwel heeft gezegd, treedt de heldin af, den offerdood te gemoet, en weldra verschijnt de bode om den bevredigenden afloop te verhalen: hoe iphigenia zich tot het laatste toe edel en groot betoonde, nog bij het altaar den bedrukten vader vertroostend had aangesproken en hem en geheel Griekenland heil toegewenscht, betuigende hoe vrijwillig zij, in volkomene onderwerping aan den wil der Godin, den dood voor het dierbare vaderland onderging. Allen hadden den adel der jonkvrouw bewonderd, en de doodelijke slag was gevallen, toen het offer plotseling verdwenen en door diana eene hinde in deszelfs plaats was gesteld, en volgens de verklaring van calchas geöfferd. ‘Onverwacht toch is de bijstand der Goden, en zij redden hen, die zij beminnen.’ Agamemnon komt terug en roemt zich en clytaemnestra gelukkig in hunne dochter, die onder | |
[pagina 125]
| |
de Goden verplaatst is, en het stuk eindigt, geheel harmonisch en verzoend met Goden en menschen, die aanvankelijk in zulke hevige collisies verkeerden, met zegeliederen voor den gelukkigen togt naar Troje.
Misschien verwacht thans de een of andere lezer eene vergelijking van beider karakters van mij. Zoo iets, dan is dit moeijelijk, daar zij door de dichters in zoo verschillende en toch weêr zoo gelijke omstandigheden worden voorgesteld? Antigone, in den beginne boven alle bekommernis voor den dood, dien zij weet dat haar te wachten staat, verheven, eindigt met onder bittere weeklagten denzelven te gemoet te gaan: iphigenia integendeel, die aanvankelijk niets vuriger wenscht, dan haar leven, zelfs ten koste van haren roem, te blijven behouden, sterft geheel berustende in den wil dier Godin, die haren dood eischte, haar met lofzangen verheerlijkende. In beider karakter zien wij veel van sophocles' eigen gezegde bij aristoteles bewaarheid, dat hij de menschen schildert, zoo als zij zijn moeten; euripides, zoo als ze werkelijk zijnGa naar voetnoot(*), hoewel euripides zich in het tegenwoordige stuk, misschien meer dan in eenig ander, tot dat ideaal van sophocles verheft. Doch beider omstandigheden zijn ook verschillend: antigone heeft van den beginne af aan haar besluit vrijwillig en onherroepelijk genomen: de schending der heilige, goddelijke regten in het lijk van den innig geliefden broeder heeft er haar toe genoopt, en haar karakter is reeds sedert lang door de herhaalde slagen, haar geheel geslacht overkomen, tot zulk een besluit voorbereid. Reeds van den aanvang der tragoedie af staat zij als ideaal eener heroïne voor ons, en handelt dien overeenkomstig, tot na de volvoering der groote daad, tot na de harde uitspraak van den tiran om levend begraven te worden. Dat toen de zucht naar het schoone leven, dat toen de liefde tot den vurig beminden haemon zich met vernieuwde kracht verheft, hierin betaalt zij haren tol aan | |
[pagina 126]
| |
de rein menschelijke natuur, en het zou geene μίμησις τῶν βελτιόνων, maar onnatuurlijke hardheid van den dichter geweest zijn, dit schoone gevoel niet in zijne volle kracht te doen uitkomen. Wij gevoelen er ons te nader door met de heldin verbonden: menschelijk lijdt zij, en menschelijk gevoelen wij met haar, wat zij lijdt, nu wij zoo hare bittere jammerklagten hooren. Geheel anders iphigenia. Onder de schoonste vooruitzigten van met achilles, den edelen zoon der Godin, te zullen huwen, treedt het onschuldige, jeugdige meisje op, de bloeijende dochter des aanvoerders van het schitterende leger der Grieken. Allen roemen haar gelukkig, en de moeder prijst zich zelve zalig in het bezit van zulk eene dochter en in de verwachting van zoodanig huwelijk. Eensklaps ziet zij zich door het bedrog van den vader, dien zij toch zoo vurig bemint, niet alleen van al die heerlijke vooruitzigten verstoken, maar nog bovendien, in den bloei harer jaren, geheel onschuldig, tot een' wreeden offerdood gedoemd. Wat is natuurlijker, dan dat het bedrogene, bitter teleurgestelde meisje zich in hevige jammerklagten uitstort en den geliefden vader op de dringendste wijze om het jeugdige leven smeekt? Moge racine haar dadelijk blijmoedig den dood te gemoet doen gaan - eerbiedigen wij, in de roerende smeekingen der heldin, de heilige stem der natuur, vooral waar zij zoo naar waarheid door den dichter wordt uitgedrukt. Ook onze iphigenia ondergaat kalm en gelaten den dood, maar niet voordat hare ziel zich van den geweldigen schok in evenwigt heeft hersteld; niet voordat zij regt heeft ingezien, hoe zeer hare opoffering met den roem des vaderlands verbonden is; niet voordat de edelste der Grieken haar met gevaar van zijn leven wil verdedigen, en hare liefde het haar ten pligt maakt, dit grootmoedig offer te weigeren. Dat toen, maar ook toen eerst, Godsdienst en liefde haar vrijwillig het offer op het altaar des vaderlands doen brengen, dit is echt vrouwelijk, dit kon alleen, waarvan onze beschouwing is uitgegaan, een wezentlijk groot dichter zóó voorstellen.
Mr. d.j. van stégeren. |
|