inspanning. Men arbeidt slechts om rijk te worden; men maakt zich rijk alleen om eenen stand in de wereld te bekleeden, en dezen stand zoekt men om geene andere reden, dan om het leven op allerlei wijzen te genieten. Zucht naar genot, o die drift heerscht zelfs reeds bij hen, die nog niets verrigt hebben, nog niets geworden zijn. Welkom derhalve een iegelijk, die nieuwe middelen en gelegenheid verschaft, om dezen dorst naar genot ook slechts voor oogenblikken te lesschen! Het mogen afgeregte dieren of afgeregte menschen zijn, onverschillig wat, mits er slechts iets nieuws, iets dat er nog niet geweest is, te zien of te hooren zij. De groote hoop stroomt er heen. Al moet hij ontzettend hooge toegangsprijzen betalen, hij betaalt ze, en wil liever schulden op schulden maken, liever honger en gebrek lijden, dan het vermaak van den langverwachten avond ontberen. Al moet hij uren lang wachten, hij wacht. Al moet hij het in de verstikkendste pestlucht uithouden, hij houdt het er in uit. Al moet hij zijne gezondheid op het spel zetten en zich in levensgevaar storten, hij zet ze op het spel en stort zich in het gevaar. Hij laat zich dringen en stooten, hij laat zich de kleederen van het lijf rukken, hij laat zich met voeten treden - alles om den wil van een vlugtig genot, van eenen ijdelen zinnenroes. Diezelfde menschen, die anders zoo bedaard en bedachtzaam handelen, geraken in eene gemoedsbeweging, zoo hevig, dat men hen bijna niet herkennen zou; eene beweging, waarin zij zich nu eens volstrekt kinderachtig gedragen, dan weder alle menschenverstand verloren schijnen te hebben, en zich door hunne overdrijving aan den algemeenen spot prijs geven. Wee hem, die het zou willen wagen, hen in dit zoogenaamde kunstgenot te storen: geen scheldwoord is te laag, dat niet de beschaafde wereld het hem zou toewerpen. Ja, deze zucht tot vermaak, deze overwaardering en verafgoding der kunst is zoo diep in het innigste merg van het volksleven ingedrongen, dat geen
onderwijzer, die onder kwelling en verdriet zijne moeijelijke en verdienstelijke taak jaar uit jaar in vervult, geen ambtenaar, die, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, in het zweet zijns aanschijns de moeijelijkste werkzaamheden verrigt, geen krijgsman, die zich voor het vaderland tot een' kreupele heeft laten schieten, zoo bezoldigd en betaald, geen Koning zelfs zoo geëerd en toegejuicht wordt, als deze slechts de zinnenkitteling bevredigende, de genotzucht ver-