Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Mengelwerk.Vrouwenkarakters.
| |
[pagina 50]
| |
tot zich: eensdeels om het aanlokkelijke der zaak zelve, ten andere dewijl het mij voorkomt, dat men uit niets misschien den wezentlijk grooten dichter beter kan leeren kennen, dan uit de juiste voorstelling van het vrouwelijk karakter in de volle grootheid, waarvoor het vatbaar is. Vergelijk in dit opzigt de beatrice van dante, de cordelia van shakespeare, de ottilie van göthe met de vrouwen bij mindere dichters, en mijne meening zal, vertrouw ik, u klaar voor oogen liggen. Vraagt gij, waarom het zoo bijzonder moeijelijk is, het echt vrouwelijk gemoed geheel zuiver uit te drukken? - eene fijn beschaafde vrouw zal het u, beter dan ik, kunnen verklaren. Welligt is het, immers voor een gedeelte, daarin gelegen, dat de elementen van het zuiver menschelijke, die zich in de bonte verscheidenheid, in de scherpe tegenstellingen der mannelijke karakters meer van elkander afzonderen en scheiden, in de echt vrouwelijke gestalten naauwer vereenigd blijven, en elkander als 't ware wederkeerig doordringen, zoodat zij daardoor bij den dichter, hoe grooter hij is, zooveel te meer als de type, de idée der oorspronkelijke, reine menschheid daarstaan. Van daar dan ook, dat men dat zuiver, innig godsdienstig gevoel, het edelst kleinood van den mensch, hetgeen göthe zoo schoon beschrijft:
In unsers Busens Reine wogt ein Streben
Sich einem höhern, reinen, unbekannten,
Aus Dankbarkeit freiwillig hinzugeben,
Enträthselnd sich' den ewig Ungenannten:
Wir heissen's: fromm sein, -
dat men dit gevoel, zeg ik, nergens zuiverder en dieper dan bij de vrouw, als grondslag van al hare daden en gevoelens, zal vindenGa naar voetnoot(*). Van daar, dat in vrouwenka- | |
[pagina 51]
| |
rakters zich de innerlijke kern der individualiteit des dichters meer onmiddellijk en sterker dan in die der mannen openbaart, en het b.v. geen byron, bij al zijne overige grootheid, ooit kon gelukken een regt vrouwelijk karakter schoon daar te stellen. - Doch dit alles breeder te ontwikkelen, zou eene afzonderlijke behandeling vereischen: wij spoeden tot ons meer bepaald onderwerp. Een ander oogpunt, waaruit de beschouwing van vrouwenkarakters bij dichters mij zoo belangrijk voorkwam, is de plaats, die zij in de historia humanitatis, de geschiedenis der menschheid in hare ontwikkeling, bekleeden. Na te gaan, hoe men op verschillende tijden, bij onderscheidene volken, zich het ideaal eener vrouw heeft voorgesteld, hoe men zich hare betrekking tot de maatschappij en het andere geslacht, vooral in de meer fijne gevoelens dacht, dit een en ander kan niet anders dan ons een' diepen blik in het innerlijk leven en den wezentlijken staat van beschaving dier volken zelve doen slaan. Hierom verkoos ik voor mijne tegenwoordige beschouwing twee heroinen van het oude Grieksche treurspel, waarop vooral het bovenstaande toepasselijk is, daar men den treurspeldichter bijzonder als vertegenwoordiger zijner natie en harer gevoelens kan aanmerkenGa naar voetnoot(*); vrouwen die, in soortgelijke | |
[pagina 52]
| |
omstandigheden des levens geplaatst, waar het de groote vraag: ‘te zijn of niet te zijn’ geldt, beide onverschrokken den dood te gemoet gaan, en een' roemvollen ondergang boven een schandelijk leven verkiezen. Zien wij, hoe beide dichters de zaak voorstellen. De antigone behoort, reeds volgens het oordeel der Grieksche kunstregters, tot de schoonste dramatische voortbrengselen des grooten dichtersGa naar voetnoot(*). Na de opvoering van hetzelve gaven de Atheners hem, benevens pericles en thucydides, het bevelhebberschap in den Samischen oorlogGa naar voetnoot(†), en nog in lateren tijd behoorde het onder die stukken, welke de zoo kunstkeurige Atheners het liefst zagen, en waarvan het opvoeren hun, volgens plutarchus, meer kostte, dan de oorlogen om de vrijheid tegen de Perzen en tegen de Spartanen om de Hegemonie.Ga naar voetnoot(§) In de mythische overlevering vond sophocles slechts de algemeenste trekken voor zijn drama: lyrische dichters, zoo als mimnermus en ion, doen antigone en hare zuster ismene geheel anders omkomen, en bij euripides in zijne verlorene antigone speelt de liefde eene groote rol, en sterven haemon en antigone eerst lang naderhand, nadat hun zoon maemon reeds volwassen is.Ga naar voetnoot(✱) | |
[pagina 53]
| |
Bij sophocles openen de beide dochters van den ongelukkigen oedipus, antigone en ismene, het stuk: Thebe is bevrijd, de belegeraars zijn gevlugt, beide broeders eteocles en polynices door onderlingen moord gevallen. Creon, na hun dood alleenheerscher, heeft de begrafenis van den laatsten, die bij het beoorlogen der vaderstad gesneuveld is, oppermagtig bij doodstraf verboden. Verplaatsen wij ons hier in onze verbeelding drieduizend jaren achteruit bij de Grieken, bij wier grooten volksdichter homerus de Goden zelve op hun' lieveling achilles vertoornd werden, omdat hij het lijk van hector ten prooi laat aan honden en roofvogels: bij de Atheners, wier Koning theseus denzelfden Thebanen, daar zij de gesneuvelden onbegraven lieten liggen, den oorlog aandeed, en zich daardoor de luide toejuiching van tijdgenooten en nakomelingschap verwierfGa naar voetnoot(*), terwijl, volgens ons treurspel zelf, de Erinnyen den heiligschenner vervolgen, die zich aan zulk eene gruweldaad schuldig maakt.Ga naar voetnoot(†) Denken wij ons voorts den heldentijd der Grieken, waarin de overblijfselen van den oudsten patriarchalen toestand nog zoo veelvuldig, de familieband nog zoo hecht, de kracht van ligchaam en geest, ook bij vrouwen, nog zoo onverzwakt zijn, dat men bij philostratus antigone gemakkelijk alleen het heldenligchaam van haren broeder ziet opnemen en begraven, - dàn zal men zich een juister denkbeeld van antigone's toestand kunnen maken. Zij en hare zuster zijn alleen overgebleven, | |
[pagina 54]
| |
om na de rampspoeden, haar ongelukkig huis overkomen, voor de heilige begrafenis van den broeder te zorgen, die haar oneindig meer dan al het overige waard is.Ga naar voetnoot(*) Heilige geestdrift voor het regtvaardige harer zaak aan den eenen kant, diepe verontwaardiging over het verbod des tirans aan den anderen, zijn de drijfveren, die de heldin tot hare edele zelfopoffering aanzetten. Reeds dadelijk bij het optreden heeft antigone haar besluit genomen: ook het laatste van al de ijselijkheden, die ooit haar huis hebben getroffen, zegt zij tot hare zuster ismene, is nu volvoerd: met de grootste verontwaardiging spreekt zij van het verbod des tiransGa naar voetnoot(†), en zegt, dat hare zuster nu kan toonen, of zij waarlijk edel, dan wel uit edele voorouders laaghartig geboren is.Ga naar voetnoot(§) Wat antigone zelve betreft, haar besluit is reeds lang en onveranderlijk bepaald, zonder zich om de gevolgen in 't minst te bekommeren: hierin toont zich de meesterhand, die zoo eenvoudig en treffend, reeds in den aanvang van het stuk, stille, rustige grootheid weet te schilderen, en in zoo weinige verzen ons zoo diep in het karakter der heldin doet lezen.Ga naar voetnoot(※) Ismene, door den dichter minder enthousiast en meer overeenkomstig onze denkbeelden van vrouwelijke zachtheid voorgesteld,Ga naar voetnoot(‡) ziet niet, wat hare tusschenkomst aan het verbod des tirans veranderen kan; en antiqone antwoordt haar, als spreekt de zaak van zelve, zonder haar plan nader te ontwikkelen, of zij met haar er deel aan nemen wil. Op de vraag van ismene, wat zij bedoelt, antwoordt antigone kort en vast: ‘of gij met mij den doode wilt begraven?’ Ismene kan zich dit naauwelijks voorstellen, en zoekt door verschillende bedenkingen, ook de teederste, uit de rampen van haar onge- | |
[pagina 55]
| |
lukkig gezin zelve ontleend, hare zuster dit voornemen af te raden. ‘Wij moeten bedenken,’ zegt zij ‘dat wij vrouwen zijn, zoodat we het tegen mannen niet kunnen volhouden: dat wij door onze magtigen worden geregeerd, wien wij gehoorzaamheid verschuldigd zijn, zoowel hierin als in nog veel erger zaken. Wat mij betreft, ik zal de overheid gehoorzamen, hen die beneden den grond zijn smeekende om mij te vergeven, daar ik met geweld hiertoe gedwongen word; want datgene, wat boven onze krachten is, te willen doen, is geheel onzinnig.’Ga naar voetnoot(*) Antigone zoekt hare zuster verder geenszins te overreden: ofschoon van al het gevaar, dat er meê verbonden is, bewust, zal het haar schoon zijn te sterven, terwijl zij datgene doet, wat hoogere wetten bevelen, bevriend, zal zij met den bevrienden afgestorvene rusten, ὅσια πανουργήσασα, een heilig misdrijf begaande, daar het hoogere pligt is, de onderaardsche magten gehoor te geven, dan de levenden. Ismene, ziende dat haar plan onveranderlijk vast staat, beklaagt beider rampzalig lot en vooral hare zuster, die zij smeekt, dan ten minste haar voornemen geheim te houden. Maar hier barst antigone in heilige verontwaardiging over de schending der eeuwige wetten aangaande de afgestorvenen, uit: ‘Zeg het vrij uit! Gij zult u mijn ongenoegen veel meer op den hals halen, zoo ge het verzwijgt en niet aan allen luide verkondigt.’Ga naar voetnoot(†) Heerlijk is deze proloog geschikt, om ons het karakter van antigone en hare drijfveren open te leggen: door | |
[pagina 56]
| |
het contrast met de meer zachte en vreesachtige, hoewel niet minder beminnende zuster, wordt de heldin in het sterkste daglicht gesteld. Zij blijft alleen aan zich zelve overgelaten, en verrigt in vurige geestdrift de haar opgelegde taak: hare ziel, zoo als zij zelve later zegt, is reeds lang gestorven, om de dooden te helpen.Ga naar voetnoot(*) En mogt zij, vooral naar onze denkbeelden van vrouwelijke zachtheid, in hare geestvervoering soms de meer kalme zuster wat hard schijnen te bejegenen; zoo moeten wij ons in haren toestand en haren tijd, den tijd der medeas en clytaemnestras, verplaatsen. Wij zullen later gelegenheid hebben, overvloedig op te merken, dat het haar geenszins aan die zachtheid; ook jegens hare zuster, ontbrak.Ga naar voetnoot(†) Na dezen proloog, die ons met stoute kunst, geheel anders dan bij euripides, reeds in den aanvang den afloop der zaak doet voorzien, treedt het choor van Thebaansche grijsaards op, geheel Sophocleïsch en echt tragisch, niets dan heil en vrede verkondigende, nu de vijanden verdwenen zijn. Het zingt een' heerlijken zegezang op de bevrijding van Thebe, en roemt den tegenwoordigen dag als den gelukkigsten, die ooit voor hetzelve aanbrak. Als vertegenwoordiger der groote, wufte menigte, die de zaken geheel uiterlijk, naar den oogenblikkelijken schijn beoordeelt, ziet het met diep tragische ironieGa naar voetnoot(§) niets dan | |
[pagina 57]
| |
geluk en overwinning, waar de grootste rampen de ongelukkige stad boven het hoofd hangen. Zij zijn het digtst en vreeselijkst nabij, nu men er zich het meest van verlost rekent! Hierop komt de nieuwe heerscher creon te voorschijnGa naar voetnoot(*), en legt in schoonklinkende woorden eene politieke geloofsbelijdenis af, waarin hij het heil des vaderlands boven alles stelt, en dienvolgens ook zijn verbod om den vijand van dat vaderland te begraven opentlijk bekend maakt. Zijne rede is, zoowel hier als naderhand, vol zedespreuken, waarmede sophocles anders, in tegenoverstelling van euripides, zoo spaarzaam is, en wij gelooven gaarne, met den Hoogleeraar van limburg brouwer, dat dit met opzet door den dichter gedaan is,Ga naar voetnoot(†) als ware 't om het gezegde des choors te bevestigen: Ζεὺς γὰρ μεγάλης γλώσσης κόμπους
ὑπερεχθαίρει - -Ga naar voetnoot(§)
“Zeus haat hen, die met grootsprekende woorden pralen, zeer.” Treffend is het voor den toeschouwer, die het voorafgegane weet en het vaste plan van antigone kent, zijn schrikkelijk verbod te hooren en zijne vastheid van wil in deszelfs volbrenging te zien. De collisie van Goddelijk regt en menschelijke instellingen is daar: het eene heeft | |
[pagina 58]
| |
zijn' vertegenwoordiger in een op zich zelve staand meisje, maar met heiligen, ijzeren wil gewapend: de andere in den onbeperkten alleenheerscher, met even onverzettelijken wil en alle magt om dien te doen gehoorzamen. Het choor, dat ook hier weder geenszins boven de handeling verheven is of het geheel overzietGa naar voetnoot(*), keurt in slaafsche onderwerping het besluit van creon goed, en zegt ronduit, dat niemand zoo dwaas zal zijn om door overtreding te willen sterven.Ga naar voetnoot(†) Creon echter, voor edeler drijfveren, ondanks al zijne voorafgegane schoone redeneringen, onvatbaar, meent, dat de hoop op winst er dus een of ander toe zou kunnen brengen.Ga naar voetnoot(§) Heerlijke tegenstelling met de heldin der tragoedie, wier beweegredenen en besluit de toeschouwer reeds kent. Maar heerlijk ook, dat, nog terwijl creon en het choor over de onwaarschijnlijkheid der daad spreken, de wachter optreedt, die verkondigt, dat zij reeds volbragt is. Hij is uiterst ontsteld en verlegen; vooral bekommerd voor zich zelven, dat hij de overbrenger eener zoo rampzalige boodschap zijn moest: op allerlei wijzen zoekt hij zich te verontschuldigen en zijne slaafsche dienstvaardigheid aan creon te betuigen. Niets kan schooner contrast maken met de kalme grootheid en vastberadenheid der heldin, dan deze angstige, kleingeestige wachter, en niet zonder doel doet de dichter dit bijzonder uitkomen.Ga naar voetnoot(※) Antigone staat meer en meer in stille zedelijke grootheid alleen daar: hare zuster, het choor, alles verlaat haar uit vrees voor creon: en hoe natuurlijk is dit alles gemotiveerd! Het choor alleen vermoedt, vóór dat men nog den dader kent, eene tusschenkomst der Goden, en geeft dit aan den tiran te kennen. Creon wordt verontwaardigd, dat de Goden een' vijand des vaderlands zouden begunstigen; hij ziet er niets dan verraad en omkooping inGa naar voetnoot(‡), en zweert in zijne | |
[pagina 59]
| |
steeds toenemende drift den dader en de wachters, die hij nog altijd van vuige winzucht verdacht houdt, de zwaarste straffen toe.Ga naar voetnoot(*) Zien wij deze waarschuwing van het choor niet voorbij, vooral niet de uitwerking er van op creon: meer en meer neemt zijne verblinding toe, en toch, meenende de Goden het meest te dienen, bezondigt hij zich het zwaarst aan hunne eeuwige wetten. Echte ironie, die in geene der klassieke voortbrengselen van den tijd van socrates en plato ontbreekt, en vooral bij sophocles, “the Lord of Irony,” dikwijls verwonderlijk fijn en vol tragisch effect is. Hier valt het eerste Stasimon des choors in, en bezingt in de bekende schoone verzen de voortreffelijkheid der menschelijke natuur, die zich alles heeft onderworpen, die alles beheerscht, alleen den dood niet. Doch hoe vindingrijk de mensch ook zij, zingt het choor verder, niet altijd wendt hij dit ten goede aan, maar ook dikwijls ten kwade, wanneer hij in stouten euvelmoed zich aan schandelijke daden schuldig maakt. Mogt ik nooit gemeenschap hebben met hem, die zulke dingen doet.Ga naar voetnoot(†) Plotseling evenwel houdt de rei op, antigone, door den wachter op heeter daad betrapt, ziende binnenleiden: naauwelijks kunnen zij het gelooven, en noemen het een δαιμόνιον τέρας, een goddelijk wonderteeken, dat zij, eene vrouw, de dolzinnigheid heeft gehad om de koninklijke wetten te overtreden. En hier vooral is het, dat de dichter de kalme grootheid van geest zijner heldin in vollen luister doet uitkomen; het choor, wij zien het, durft zich geenszins tegen den oppermagtigen tiran verzetten, maar noemt de daad van het meisje dwaasheid; de wachter jubelt over zijne vangst en verheugt zich laaghartig, daardoor zijne vroegere ongelukstijding te hebben goedgemaakt. Met bittere ironie over de menschelijke zwakheid, vooral op den pas gezworen eed van creon, vangt hij aan:
ἄναξ, βροτοῖσιν οὐδέν ἐστ᾽ ἀπώμοτον.Ga naar voetnoot(§)
| |
[pagina 60]
| |
Breedvoerig verhaalt hij daarop, juichend over zijne eigene veiligheid, hoe antigone betrapt werd, terwijl zij rustig alleen de gevaarlijke daad volbragt, en, geenszins bekommerd over de gevolgen, of ontsteld over hare gevangennemingGa naar voetnoot(*), dadelijk alles bekende. Creon ondervraagt haar vervolgens scherp: “Gij met uw ter aarde gebogen hoofd, bekent of loochent gij, dit gedaan te hebben?” Waarop antigone met koude trotschheid antwoordt: “ik beken het, en loochen het niet.”Ga naar voetnoot(†) Creon. Kendet gij dan mijn verbod niet? Antig. Ik kende het: waarom zou ik niet? het was immers openbaar. Creon. En toch durfdet gij het overtreden? Antig. Het was immers zeus niet, die het uitgevaardigd had, noch dice, die bij de onderaardsche Goden woont: en ik geloof niet, dat uwe bevelen zooveel vermogen, dat een sterveling daarom de ongeschrevene, onveranderlijke wetten der Goden overtreden mag. Want ze zijn niet van heden of gisteren, maar leven eeuwig, en niemand weet van waar ze zijn. Daarom vreesde ik niemands willekeur. Dat ik moest sterven, ook wanneer gij niets hadt verboden, wist ik: maar indien ik vroeger sterf, zoo reken ik dit voor gewin: want die in veel jammer leeft, zoo als ik, hoe zou dien het sterven geen gewin zijn? Derhalve smart het mij geenszins dit noodlot te ondergaan; maar zoo ik den afgestorvene, die met mij van dezelfde moeder geboren is, onbegraven had laten liggen, dit zoude mij smarten.’ Het choor miskent haar edel doel en karakter geheel, en ziet er niets anders in, dan het harde gemoed des vaders en onbuigzaamheid in hare rampenGa naar voetnoot(§); eene miskenning, zoo echt tragisch en bijzonder Sophocleïsch, en die op nieuw aantoont, hoe weinig het choor boven de handeling staat. Creon, ten hoogste verbitterd over haren dubbelen overmoed, zoo als hij het noemt, van niet alleen de verbodene daad bedreven te hebben, maar er zich nu nog daarenboven op te beroemen, betoont zich | |
[pagina 61]
| |
meer en meer naijverig op zijne pas verkregene magt, en vaart tegen de heldin en hare zuster, die hij voor medepligtig en krankzinnig houdt, in de smadelijkste woorden uit. Groot en kalm antwoordt antigone: ‘Wilt gij iets meer van mij dan den dood? Creon. Niets meer: hiermede heb ik alles. Antig. Waarom toeft gij dan?’ - Zij verwijt hem het harde zijner tirannij, en beweert, dat ook de rei hare daad goedkeurt, maar alleen door vrees wordt teruggehouden.Ga naar voetnoot(*) Met de grootste waardigheid verdedigt zij de beginselen harer daad, en op de aanmerking van creon, dat de brave met den slechte geene gelijke eer van begrafenis moet hebben, antwoordt zij echt godsdienstig: ‘Wie weet, of dit in de onderwereld als heilig regt geldend is? Creon. Nooit wordt de vijand, zelfs niet na zijn' dood, tot vriend. Antig. Οὔτοι συνέχθειν, ἀλλὰ συμϕιλεῖν ἔϕυν,
Nicht mitzuhassen, mitzulieben bin ich da,
zoo als de Duitschers het onvertaalbare vers overzetten.Ga naar voetnoot(†) Echte grondtrekken van een edel vrouwenkarakter, godsdienst en liefde, die zich nu, na het volbrengen der daad, meer en meer in hare volle grootheid vertoonen. Ismene treedt weenende op: creon vraagt haar in de honendste uitdrukkingen, of zij deel aan de begrafenis heeft genomen. Nu zij de geliefde zuster in levensgevaar ziet, wil zij haar lot deelen, en zegt opentlijk met haar | |
[pagina 62]
| |
de daad volbragt te hebben, zoo namelijk hare zuster het toestemt. Geheel drukt dit haar karakter in tegenstelling van antigone uit: zij vraagt nog de toestemming harer zuster, om met haar den dood te ondergaan, wegens een bedrijf, waaraan zij onschuldig is. Een edele wedstrijd ontwikkelt zich tusschen de zusters, daar antigone hare zuster voor onschuldig verklaart, en alleen de straf wil lijden voor eene daad, die zij zich beroemt alleen volbragt te hebben; ismene er in deelen wil en vraagt, hoe het leven haar zonder hare zuster dierbaar zijn kan. ‘Houd goeden moed,’ zegt antigone, ‘leef gij, maar mijne ziel is reeds lang gestorven om de dooden te helpen.’Ga naar voetnoot(*) Creon, voor zulke edele gevoelens volstrekt onvatbaar, verklaart beide voor onzinnig, en ismene, tot het uiterste gedreven, roept uit, dat hij dan de bruid van zijn' eigen' zoon gaat dooden. Er is veel zwijgende poëzij in, dat antigone geen enkel woord van haren bruidegom rept, vooral niet tegen creon; hare gansche ziel is geheel door de broederliefde vervuld; al het andere staat bij het volbrengen der daad geheel op den achtergrond.Ga naar voetnoot(†) En toch beminnen zij elkander innig, zoo als reeds ismene op het koude antwoord van creon zegt, dat zijn zoon wel eene andere vrouw kan krijgen: ‘maar niet,’ antwoordt het zachte meisje, ‘gelijk zij beiden het eens waren’ - en zoo als wij verder in den voortgang van het stuk overvloedig zullen kunnen opmerken. De meisjes worden op bevel van creon weggevoerd, en | |
[pagina 63]
| |
het choor wijt in het tweede Stasimon de begane dwaasheid, gelijk het hun voorkomt, aan den ouden vloek, die op den stam der Labdaciden rust en niet ophoudt, voordat de laatste spruit verdelgd is. In schoone verzen wordt de broosheid der stervelingen en de wisselvalligheid hunner fortuin, in tegenstelling van het kalme geluk van zeus, geschilderd, en opmerkelijk, vooral in betrekking tot het volgende, is de uitdrukking, dat de Godheid hem, dien zij in 't verderf wil storten, zinsverbijstering geeft, zoodat het kwade hem goed toeschijnt.Ga naar voetnoot(*) Haemon, de verloofde van antigone, verschijnt, eerst zacht en gelaten zijn' vader het onregt, dat hij op 't punt is te begaan, onder het oog brengende, maar allengs, daar creon meer en meer den dwingeland verraadtGa naar voetnoot(†), in drift ontstoken. De tiran wordt daardoor slechts te meer verbitterd, zoodat hij eindigt met haemon te dreigen zijne bruid, in zijne tegenwoordigheid, te doen ombrengen, en het voor vergeefsche moeite verklaart, de onderaardsche magten te vereeren. Levend zal antigone in eene spelonk worden bedolven, om daar den Hades, dien zij toch alleen vereert, des te beter te kunnen dienen. Het is een schoon tooneel, vol van de groote kunst des dichters,Ga naar voetnoot(§) maar minder onmiddellijk met het tegenwoordige onderwerp verbonden, zoodat wij hierin korter moeten zijn, om na het beroemde choorgezang, waarin de kracht der liefde bezongen wordt, antigone zelve te zien optreden. Nadat de groote daad voleindigd en het heilige offer aan de broederliefde gebragt is, zien wij het meisje in hare meer natuurlijke kalmte: zij roept hare medeburgers tot getuigen, hoe zij, zoo jong, ongehuwd ter dood gebragt wordt, omdat ze het heilige vereerd heeft. Nu zien wij in hare bittere jammerklagten, dat het geen onverschilligheid, geen gebrek aan het reinst menschelijk gevoel was, dat haar den dood kalm deed trotseren: nu gevoelen wij, hoe zeer zij haemon bemint, van wien zij | |
[pagina 64]
| |
vroeger geen melding konde of wilde maken, het minst van allen tegen den tiran creon. Op het punt om door den wreedsten dood voor altijd van den geliefde gescheiden te worden, herneemt die liefde en zucht tot het jeugdige, schoone leven al hare regten. En toch, het berouwt haar geenszins de edele daad volbragt te hebben: dit troost haar in haren dood, dat zij de heiligste pligten jegens hare dierbaarste betrekkingen vervuld heeft.Ga naar voetnoot(*) Zoo mogelijk nog meer wordt deze verandering in het gemoedsbestaan van antigone, door den dichter, daardoor in het helderste daglicht geplaatst, dat bij ismene, gelijk wij zagen, na het volbrengen der daad, eene omgekeerde verandering plaats had. Aanvankelijk schroomvallig om aan de begrafenis deel te nemen, hare zuster het zelfs ten zeerste afradende, wil zij na de volbrenging in de schuld deelen, en vrijwillig met antigone den dood ondergaan. Heerlijke symmetrische tegenoverstelling, geheel in beider karakters gegrond, en die ons een' diepen blik in het innerlijke van de kunst des dichters doet slaan, welke beide contrasten zoo natuurlijk, zoo noodwendig van den beginne af aan weet te ontwikkelen!Ga naar voetnoot(†) Het stuk spoedt zich tot zijne treurige ontwikkeling. Tiresias, de oude blinde wigchelaar, wordt op het tooneel geleid, en geeft creon de ongelukkige voorteekens te kennen, die zich bij het offeren aan hem vertoonden: hij voorspelt daaruit een dreigend onheil, en waarschuwt creon minzaam, om eerbied voor den gesneuvelde te hebben en zijn gedaan onregt te herstellen. Creon, die geen tegenspraak kan dulden, verwijt den wigchelaar, even als vroeger den wachter en de overtreders van het gebod, in blinde drift, dat hij, door vuig winstbejag verleid, zich dus laat hooren. Ook tiresias wordt nu verontwaardigd, en zegt den tiran in ronde woorden, dat hij goddeloos en schandelijk gehandeld heeft, door de heilige regten der onderaardsche Goden te vertrappen, en dat de | |
[pagina 65]
| |
Erinnyen daarvoor spoedig zijn huis met de zwaarste rampen zullen bezoeken.Ga naar voetnoot(*) Thans eerst ziet het choor zijne dwaling in, den Koning herinnerende, hoe de oude wigchelaar altijd de waarheid heeft gesproken; en met het choor verandert ook de gezindheid des Konings, die nu gaarne zijn' raad wil volgen om antigone uit haar graf te bevrijden en den doode eene eervolle begrafenis te verleenen. Hij zelf spoort zijne gezellen aan zich ten zeerste te haasten, en bekent eindelijk zijn begaan onregt in de volgende woorden:
δέδοικα γὰρ, μὴ τοὺς καθεστῶτας νόμους
ἄριστον ᾖ σώζοντα τὸν βίον τελεῖν,Ga naar voetnoot(†)
‘ik vrees, dat het best is, de bestaande wetten tot aan het einde des levens te eerbiedigen.’ Dan, het is te laat! de bode treedt op, en verkondigt, hoe, bij het naderen van het hol, waarin de ongelukkige heldin haar einde moest vinden, reeds van verre de stem van haemon den vader tegenklonk: hoe antigone een einde aan haar leven had gemaakt, en haar bruidegom jammerend haar lijk omvat hield, toen hij, den binnentredenden vader bemerkende, woedend op hem losstormde, het zwaard in de vuist. Creon treedt terug en de stoot mist, waarop zijn zoon in wanhoop zijn' toorn op zich zelven wendt en zich op het lijk zijner bruid doorboort. AristotelesGa naar voetnoot(§) berispt ten onregte dezen misstoot en deze woede tegen den vader, als van tragisch effect ontbloot; daar integendeel deze gansche scène tusschen vader en zoon eene der schoonste uit de geheele wonderschoone tragoedie is. De miskenning is nu volledig: creon komt niet alleen te laat om het gedane onregt te herstellen, hij moet niet alleen den dood van zijn' zoon aanschouwen, waarop zoowel deze als antigone zelve vroeger gezinspeeld hadden; maar hij moet zich nog door zijn' zoon in zijne betere bedoelingen miskend zien. Zonder de ver- | |
[pagina 66]
| |
zoenende woorden van den vader gehoord te hebben, doodt haemon zich zelven, wanhopend over 't verlies zijner bruid, woedend op den bewerker van haren ondergang, met de rampzalige bewustheid zijn' vader te hebben willen vermoorden. En creon zelf? hoeveel verkieslijker het hem geweest ware, door de hand zijns zoons den dood te vinden, dat getuigt het vervolg en zijne eigene woorden, toen hij, vernemende, dat zijne vrouw, uit wanhoop over den dood haars zoons, zich zelve had omgebragt, onder de vreeselijkste vervloekingen tegen hem, den kindermoorder, in radelooze smart uitroept: - - τί μ᾽οὺκ ἀνταίαν
ἐπαισέν τις ἀμϕιθήκτῳ ξίϕει;Ga naar voetnoot(*)
‘waarom heeft niemand mij met een scherp zwaard doorboord?’ Over den afloop der tragoedie, derzelver idée enz. verder te handelen, laten wij, als minder met het karakter van antigone zelve verbonden, anderen overGa naar voetnoot(†), en sluiten deze beschouwing met de schoone woorden van gruppe, die ons toeschijnen het karakter der ProtagonistinGa naar voetnoot(§) in het juiste daglicht te stellen: ‘Die Charaktere der antigone und ismene sind in innerer Beziehung auf das Schicksal gefasst. Die wiederholten Schläge desselben haben bey ismene eine milde Weihe des Gemüths, jene rührende Bereitwilligkeit des Leidens, das ihr gewiss ist, zur Folge gehabt. Diesem Schicksal gegenüber zeigt nun antigone zwar auch dieselbe volle Ergebenheit, allein auch zugleich ein edles Selbstgefühl. Nicht abgestumpft ist sie gegen Unbill und Kränkung, sondern nur noch empfindlicher und schmerzlicher bewegt; das Schicksal hat nicht nur Leid, sondern auch Verbrechen in vollem Schwall auf ihr Geschlecht ergos- | |
[pagina 67]
| |
sen, aber mitten unter diesen Wogen des Schicksals hat sie dennoch nur den einen Gedanken, jeder heiligen Pflicht zu genügen; hier entspringt ihre Kraft. Ihr Heroismus ist nicht Widerspenstigkeit gegen kreon, noch weniger gegen den Staat, er ist auch keine Unweiblichkeit, und er ist ganz entfernt von aller Beimischung jener Romantugend, welche nur der Dichter austheilt. Das Schicksal selbst gab ihr diese Weihe, nichts mehr als dies vermochte es über sie: sie ist hierdurch über die gewöhnlichen Grenzen ihres Geschlechts erhoben, in dem Nimbus solcher Erhabenheit erscheint sie durch das ganze Stück, und gleich ihre ersten Worte künden gerade dies deutlich an. Sie steht auf dem Boden des Schicksals und thut ihre That mit demselben Gleichmuth, als sie gethan haben würde, auch ohne kreons Verbot. Antigone, selbst die Frucht eines unsäglichen Verbrechens, das aber unfreiwillig und durch das Schicksal begangen worden, diese antigone geht mit siegender Herrlichkeit, immer noch weiblich, dem Schicksal entgegen, mit einer Grossheit und Reinheit der Gesinnung, welche nicht bloss an sich erhebend ist, sondern auch ganz besonders jenem grausen Geschick gegenüber die menschliche Natur wieder aufrichtet. Auf der düstern Gewitterwolke des Schicksals ist antigone ein leuchtender Regenbogen, als Bild der Versöhnung.’Ga naar voetnoot(*)
(Het vervolg en slot hierna.) |
|