Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTegenwoordig lot en latere toekomst van Mexico.(Life in Mexico, van Mevrouw calderon de la barca.)
De Mexikaansche staatsregeling is eene naauwgezette nabootsing van die der Vereenigde Staten, maar het openbare leven in de twee gemeenebesten staat in het scherpste contrast. In Noord-Amerika is rustelooze werkzaamheid het levensbeginsel, in Mexico rustig genot. In Mexico bestaat nog altijd het monnikswezen in deszelfs volle heerlijkheid, en nevens hetzelve bedelarij uit traagheid, niet uit nood. De | |
[pagina 39]
| |
sterke en gezonde bedelaar (lepero), de lieveling der kerk en der medelijdende vrouwen, bakert zich voor de poorten der kloosters in den zonneschijn, tot dat hij soms, zoo roemloos een leven moede, in het gebergte gaat, om zich met de sennores ladrones Mejicanos te vereenigen, welke het rooversberoep aan eene soort van vroomheid weten te paren. In Noord-Amerika heeft men moeite om bedienden te krijgen, vermits de arme aldaar zijne eer stelt in onafhankelijke werkzaamheid; in Mexico ontmoet men dezelfde moeijelijkheid, vermits leegloopen en bedelen er voor vereerender gehouden worden dan werken. Eene dienstmaagd, die in een jaar tijds twaalfmaal van meesteres veranderd is, behoort nog niet onder de ergste. Tooizucht is de beweegreden, die haar drijft, eene dienst te zoeken. Heeft zij daarin zooveel overgewonnen, dat zij een geborduurd hemd kan aankoopen, en is het haar ook nog gelukt een paar zijden schoenen meester te worden, zoo zegt zij hare dienst op, om uit te rusten. De schrijfster van het hierboven genoemde boek, eene geborene Schotsche, in Nieuw-Engeland opgevoed en aan eenen Spanjaard gehuwd, die twee jaren lang, als gezant, met haar te Mexico woonde, vertelt de volgende opmerkelijke trekken van Mexikaansche luiheid. Eene vrij ordentelijk er uitziende bejaarde vrouw kwam kort na onze aankomst in ons huis, om er als waschvrouw te werken. Nadat zij dit eene maand lang gedaan had, verliet zij ons, para descansar (om uit te rusten). Kort daarna verscheen zij met hare zes kinderen, in lompen gekleed, in onzen tuin, en bedelde om afval van moesgroenten. Mijne meid vroeg haar, waarom zij, bij hare groote armoede, eene betrekking had laten varen, waarin zij 's maands twaalf dollars verdiende. ‘Ach jezus!’ antwoordde het oude mensch, ‘als gij eens wist, welk een wellust het is, niet met al te doen!’ Ik had den wensch te kennen gegeven, om een jong meisje tot meid op te leiden, en het daarbij in het lezen, naaijen en andere vrouwelijke verrigtingen te onderwijzen. Mij werd een twaalfjarig kind uit een talrijk, van aalmoezen levend huisgezin verschaft. De deern was mooi, schrander, maar tot in den hoogsten graad lui. Elke week kwam hare moeder, een groot, onbehouwen vrouwspersoon, met verwarde haren en een eigaar in den mond, verzeld door eene vrien- | |
[pagina 40]
| |
din, door eene vriendin van deze vriendin, en door eenen zwerm meisjes, hare dochters, om hare josefita te bezoeken. De opzigter gaf haar iets te eten, en nadat zij zich verzadigd hadden, staken allen hare eigaren aan, zetten zich om josefita henen, en jammerden over het harde lot, dat haar tot dienstbaarheid dwong. Onmiddellijk na zulk een bezoek was josefita tot niets te gebruiken. Gelastte men haar, naaiwerk te verrigten, zoo zette zij een zoo droevig gezigt en voerde zoo bitter weinig uit, dat men wel gedwongen was haar van dien arbeid te ontslaan. Dit scheen haar dan eenigermate te troosten; zij hurkte neder op een stuk mat, vouwde de handen in elkander, en keek strak voor zich heen. Overeenkomstig hetgeen ik beloofd had, reed ik somwijlen met haar naar hare moeder. Op zekeren dag, dat ik iets te doen had, liet ik haar alleen derwaarts rijden. Des avonds kwam zij terug, verzeld door de geheele familie, die een waar jammergeschrei voor mij aanhief. Por la santissima Virgen! riep de eene; por la purissima concepcion!Ga naar voetnoot(*) schreeuwde de andere. Na eenen vloed van dergelijke uitroepen vernam ik eindelijk de reden der algemeene verslagenheid, die geene andere was, dan dat ik het meisje alleen in de koets had laten rijden. Ik verhaalde dit aan de Gravin S., die zich in het gezelschapsvertrek bevond, en deze merkte aan, dat ditmaal de vrouw gelijk had, want dat het daar te lande inderdaad gevaarlijk was, een twaalfjarig meisje, al was het slechts van de eene straat naar de andere, aan eenen koetsier of knecht toe te vertrouwen. Aldus beter onderrigt, verzocht ik de bedeldame, zich met één bezoek 's maands van hare dochter te vergenoegen, en beloofde, haar dan steeds onder voegzaam escorte te zullen zenden. Dit was eenige malen gebeurd. Eindelijk veroorloofde ik de kleine, eenen nacht bij hare verwanten door te brengen, en den volgenden morgen ontving ik een morsig briefje, waarin met naauwelijks leesbare letters gekrabbeld stond: ‘De heilige Maagd neme uwe Excellentie in hare hoede; maar tot mijn leedwezen zie ik mij gedwongen, mijn kind aan Uwer Excellenties hooge bescherming te onttrekken, want het werken heeft haar te zeer aangetast en zij moet uitrusten (es preciso que descanse).’ Zij hield het voor fatsoenlijker, te bedelen, dan haar kind werk te laten doen. | |
[pagina 41]
| |
Een volwassen knaap werd in zeker dorp als landlooper opgepakt en door den regter gevraagd, waarom hij dus als ledigganger rondzwierf. ‘Ik een ledigganger?’ riep hij met verontwaardigde fierheid; ‘ik ben de substituut van den Cyrener van Coyohuacan!’ De Cyrener nu is degeen, die bij het tooneelmatig voorstellen van de lijdensgeschiedenis de rol van simon van Cyrene vervult, en de substituut is bij onverhoopte verhindering zijn plaatsvervanger. - Jegens landloopers en roovers zijn de regters niets minder dan onbeleefd. Op zekeren dag vond de Fransche Consul zich in het geval, om zekeren regter over eene zaak van gewigt iets te moeten vragen. Men wees hem in een vertrek, waar de regter, een eigaar rookende, tegenover verscheidene manspersonen, die insgelijks rookten, voor eene tafel zat, waarop snaphanen, pistolen, degens en allerlei ander wapentuig lagen. De regter verzocht den Consul te gaan zitten en een weinig geduld te willen hebben, tot dat hij het verhoor van die heeren, over eenen door hen gepleegden roof, geëindigd zou hebben. Door dit spreken was den regter zijn eigaar uitgegaan. Een der heeren roovers stond op, reikte den regter de zijne, en deze, nadat hij daaraan aangestoken had, gaf ze hem met eene beleefde buiging terug. De kwijnende beschaving van Mexico wordt nog daarenboven van verscheidene kanten sterk bedreigd. Aan de noordelijke grenzen dringen de paardrijdende stammen der oorspronkelijke inboorlingen verwoestend hoe langer hoe dieper in het land, en de Mexikaansche troepen schijnen niets tegen hen te kunnen uitregten. Een officier, die tegen hen gediend had, beweerde, dat hij het nog beleven zou, dat zij hunne paarden op het paradeplein der hoofdstad kwamen vastbinden. Ieder jaar worden hunne invallen stouter. In Nieuw-Mexico hebben zij bijna al het vee om hals gebragt en de landlieden in de vaste plaatsen gejaagd. Te Tschihuahua had men, weinige jaren geleden, het bezoek van eenen gewapenden Indiaan even weinig te vreezen als op de straten van Nieuw-York; thans waagt er niemand meer, ongewapend buiten de poort te gaan. Gevaarlijker misschien nog dan deze Indios bravos (wilde Indianen) zijn de duizenden van Mexikaansche inboorlingen, waaruit het gros der landlieden bestaat. Men kan niet zeggen, dat dezen het onder de oude Spaansche regering erger gehad hebben, dan de boeren in vele Europesche landen. Zij zijn aan het be- | |
[pagina 42]
| |
stuur hunner pastoors overgelaten, die hun een bijzonder voor hen ingerigt Christendom bijgebragt hebben. Behalve dit zijn zij in geenerlei opzigt Europeesch geworden. Zij hebben de taal hunner voorouders behouden. Door sommigen worden zij als een zacht, onschadelijk menschenras, door anderen als norsch en gevoelloos geschilderd. Zeker is het, dat zij in zichzelven gekeerd zijn, en waarschijnlijk is bij hen eene gedachte van wraak tegen de indringers uit Europa levendig gebleven. Een andere vijand bedreigt wel niet Mexico's beschaving, maar deszelfs zelfstandigheid. De Angelsaksische stam grijpt, van de monden des Missisippi-strooms, zuidwestwaarts gedurig verder om zich en verengt van jaar tot jaar de grenzen der veroveraars van Romanische afkomst. De Mexikanen beschouwen hen ten naastenbij met hetzelfde oog als de Turken de Russen. Zij beminnen geenerlei vreemdeling; desniettemin achten zij de Engelschen, maar tegen de Anglo-Amerikanen koesteren zij eenen bijzonderen, jaloerschen haat. Vóór tweehonderd jaren, ten tijde toen de Jezuit gage reisde, was het zeggen onder de daar wonende Spanjaarden reeds algemeen, dat eindelijk de Engelschen uit Virginië hun de loef zouden afsteken. Deze voorspelling vervult zich hoe langer hoe meer. Texas is van de Mexikaansche Republiek losgerukt en volkomen op eenen Anglo-Amerikaanschen voet gebragt geworden. Een hoop landloopers heeft deze verandering bewerkt, en santa anna, die alle andere Mexikaansche Generaals geslagen had, moest voor dit hoopje volks onderdoen. Hij kan in de toekomst Texas nog verontrusten, maar bezwaarlijk zal hij het heroveren. Kalifornië, het door de natuur met milder hand, dan eenig ander deel der Mexikaansche Unie, begiftigde gewest, wordt door jagers uit het oosten als eene onbeheerde wildernis doorkruist. Aan de kusten zwerven de Engelschen, en zoo dikwerf er een twist met de inboorlingen ontstaat, maken Engelschen en Noord-Amerikanen gemeene zaak, en bieden de ellendige regering trots. Men verbeelde zich echter hierom niet, dat misschien door de bank de Mexikanen verweekte bloodaards zouden wezen; integendeel, de landeigenaars toonen bij de stierjagten (een hunner meest geliefde vermaken) een' moed en eene behendigheid, die hen, bij eenige oefening en onder een goed bestuur, tot eene voortreffelijke ruiterij zou maken. Maar zij vinden het gemakkelijker, en de militaire regering | |
[pagina 43]
| |
acht het veiliger, de wapenen in handen van huurlingen te laten, die, over eene grondoppervlakte, viermaal zoo groot als Duitschland, verstrooid, nimmer tot eenige mate van volkomenheid in het manoeuvreren geraken, en ook nooit, in slechts min of meer aanmerkelijk getal, op een en hetzelfde punt bijeengetrokken kunnen worden. Deze huurlingen kosten ontzettend veel gelds, dienen voornamelijk alleen om de Presidenten in het gebied te houden, veroorloven zich eigenmagtig schandelijke knevelarijen, en worden, waar zij ook immer met buitenlandsche vijanden handgemeen raken, regelmatig geslagen. Gaat Texas in diezelfde mate voort, als het tot nog toe gedaan heeft, dan kan het aan de Mexikaansche Republiek hetzelfde lot doen ondergaan, als cortes aan het rijk der Azteken. |
|