Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijI. De Doodstraf.De gisting der gemoederen, die ten gevolge der bij de troonbestijging van Keizer nikolaas uitgebersten zamenzwering ontstaan was, had tijd genoeg om te bedaren, alvorens het over de zaamgezworenen gevelde vonnis opentlijk bekend gemaakt werd. Zes maanden verliepen - eene bange eeuwigheid voor de vrienden der ongelukkige gevangenen. Eindelijk verscheen, den 14den Julij, in de Petersburger courant de uitspraak van het opperste geregtshof. Zesendertig der beschuldigden waren ter dood veroordeeld, de overigen tot dwangarbeid en tot verbanning naar Siberië. Onder de | |
[pagina 28]
| |
zesendertig bevond zich mijn vriend en begunstiger, Graaf alexei w. Van deze veroordeelden had echter de Keizer aan eenendertig, en onder deze aan Graaf W., genade geschonken. Zoodra ik dit berigt gelezen had, snelde ik naar louise, de beminde van mijnen vriend. Louise was eene jonge, lieftallige Française, welker zuster ik te Parijs had leeren kennen, en die, als modewerkster van den eersten rang, mij door hare aanbevelingen te Petersburg zeer nuttig geweest was. De betrekking tusschen deze juffer en den Graaf bestond reeds verscheidene jaren. Slechts de zegen der kerk ontbrak er aan, om haar een' gelukkigen echt te kunnen noemen. Zelfs de moeder en zusters van W. beschouwden dezelve met gunstiger oogen, dan men in gewone gevallen van dien aard zou hebben kunnen verwachten. ‘Hij is gered,’ riep zij mij met de tranen in de oogen te gemoet. De courant, welke zij daarbij in de hand hield, bewees, dat zij de troostrijke tijding even spoedig, misschien spoediger dan ik, ontvangen had. Nadat het eerste oogenblik van blijde verrukking voorbij was, dacht louise aan alexei's moeder en zusters. Zij berekende, dat de courant, naar gewoonte, eerst in den volgenden nacht verzonden zou worden, en dat door eene expresse de tijding twaalf uren vroeger, dan met den post, naar Moskou geraken kon. Derhalve vroeg zij mij, of ik eenen bode kende, op wien men zich verlaten kon, om aan de familie van den Graaf de blijmaar over te brengen. Ik had eenen Russischen bediende, een' schranderen, ijverigen knaap. De eenige moeijelijkheid was, een' pas voor hem te erlangen. Door de vriendelijke dienstvaardigheid van den gewezen Policiemeester, Heer de gorgoli, verkregen wij dien binnen een half uur tijds, en de bode, met duizend roebels in den zak, ging ijlings op reis. Hij bereikte Moskou veertien uren vroeger dan de post, en bespaarde dus aan de familie veertien uren van doodelijken angst. Het antwoord, hetwelk hij terugbragt, was de uitboezeming der hartelijkste dankerkentenis. De oude Gravin noemde louise hare dochter; de meisjes noemden haar zuster. Zij smeekten haar, zoodra zij den dag vernemen zou, waarop de veroordeelden naar Siberië gevoerd zouden worden, wederom eene expresse met de tijding naar Moskou te zenden. Ik waarschuwde derhalve mijnen bediende, zich | |
[pagina 29]
| |
tot eene tweede reis gereed te houden; eene aankondiging, die hem niet kwalijk beviel, want de Gravin had hem duizend roebels voor de gedane boodschap gegeven, en hij rekende op eene tweede gift van dien aard. Sedert zestig jaren was er te Petersburg geene doodstraf geoefend. Des te meer was alles gespannen op die, welke nu moest volgen. De dag daarvan was nog niet aangekondigd. Ik verzocht eenen bekende, dien ik onder het gevolg van den Maarschalk marmont bezat, mij te doen weten, wanneer het treurige schouwspel plaats hebben zou. Door hem vernam ik, des avonds van den 23sten Julij, dat de Maarschalk en zijn gevolg uitgenoodigd waren, zich den volgenden morgen ten 4 ure in het huis van den Franschen gezant te laten vinden, welks vensters uitzagen op het plein, waar de strafoefening gebeuren moest. Ik haastte mij, ook deze tijding aan louise mede te deelen. Hare vroegere beangstheid keerde terug. Was het ook wel volkomen zeker, dat alexei genade bekomen had? Was de aankondiging daarvan ook misschien eene misleiding geweest? Deze en duizend andere twijfelingen rezen in haren geest op. Het gelukte mij, haar gerust te stellen. Vervolgens keerde ik naar huis terug, en zond mijnen bediende naar Moskou, om aan de Gravin W. het berigt te brengen, dat haar zoon den volgenden dag de reis naar de plaats zijner ballingschap beginnen zou. Ten half drie ure des ochtends verliet ik mijne woning en sloeg den weg in naar de citadel. In het oosten schemerde het eerste morgenlicht, en over de Neva was een ligte witte nevel als een sluijer uitgebreid. Toen ik den hoek van het Fransche gezantschapshuis omsloeg, trad Maarschalk marmont er binnen, en eene minuut daarna verscheen hij met zijn gevolg op het balkon. Op de kaai stonden eenige lieden - niet in afwachting van datgeen, wat op het plein gebeuren moest - want zij wisten het niet - maar omdat troepen de Drievuldigheidsbrug bezet hadden, en hen verhinderden te gaan, waar hunne bezigheden hen riepen. Zij schenen zich niet op hun gemak te gevoelen, en onzeker te wezen, of hun blijven niet van gevaarlijke gevolgen voor hen zijn kon. Eenige minuten vóór vier ure werd op de platteform der vesting een groot vuur ontstoken. Bij het toenemend daglicht bemerkte ik op dezelfde plaats een getimmerte, met | |
[pagina 30]
| |
vijf zwarte galgen bezet. Met het slaan van vieren verschenen de ter ballingschap bestemde gevonnisden en werden rondom het schavot geschaard. Zij waren allen in volle uniform, met epauletten en met de sterren en linten hunner orden versierd. Hunne degens werden door soldaten gedragen. Ik poogde onder hen mijnen vriend te herkennen, maar het nog niet volkomen heldere daglicht en de afstand maakten mij zulks onmogelijk. De vijf, die den dood ondergaan moesten, bestegen het schavot, in grove wit linnen kielen gekleed en met witte kappen op het hoofd. Ongetwijfeld kwamen zij uit verschillende kerkers; want men veroorloofde hun, toen zij bijeenwaren, elkander te omhelzen. Terstond daarna steeg een man naar boven bij hen, en zeide iets, waarop een hoerah! van de soldaten en de overige aanwezigen volgde. Later vernam ik, dat die man hun genade had aangeboden, onder voorwaarde dat zij daarom zouden vragen, en dat zij geantwoord hadden: ‘Rossie i Swaböde!’ (Rusland en Vrijheid!) een geroep, dat door het hoerah der soldaten en beulen overschreeuwd geworden was. Of dit berigt waarheid inhield, heb ik naderhand vruchteloos pogen te ontdekken. De beulen naderden nu, sloegen den veroordeelden de stroppen om den hals en trokken hun de kappen over de oogen. Eene naburige klok sloeg kwart over vier ure. Met dit klokslag opende zich een valluik onder de voeten der gevonnisden; iets, dat ik niet zien kon, maar naderhand vernam. Terstond daarop hoorde ik een geschreeuw, zag menschen door elkander loopen, en een aantal soldaten ijlings het schavot beklimmen. Ik begreep, dat er iets buitengewoons gebeurd moest zijn, en zoo was het ook. Twee der stroppen waren gebroken, en zij, die er aan opgehangen waren, door het valluik op de platteform gevallen. De een had den arm, de ander het been gebroken. Er werden ladders gehaald, de ongelukkigen naar boven gebragt en op het schavot gelegd. Binnen eenige minuten waren er nieuwe stroppen gehaald, die ditmaal hunne dienst deden. Het laatste woord der twee stervenden was: ‘Rusland en Vrijheid!’ Nu kwam de beurt aan de verbannenen. Hun vonnis werd hun voorgelezen, hetwelk zeide, dat zij lijf en leven, rang, goederen, orden, familie, en wat hen verder aan de we- | |
[pagina 31]
| |
reld hechtte, verbeurd hadden. De beulen rukten hun de epauletten en ordesteekenen af en wierpen die in het vuur. Vervolgens namen zij de degens der gedegradeerden uit de handen der soldaten, welke dezelve gedragen hadden, grepen dezelve bij het gevest en bij de punt, en braken die boven het hoofd van hen, dien het betrof, onder het uitroepen der woorden: ‘Wot schpage ismennike.’ (Dit is de degen van een' verrader.) Nadat deze formaliteit voorbij was, trokken zij hun de uniformen uit, bekleedden hen met grove grijze kielen, en bragten hen terug naar de gevangenis. Des avonds moesten zij op reis naar Siberië. Mijn eerste gang was naar louise. Ik vond haar op de knieën, biddende en schreijende. Toen ik binnentrad, zag zij mij aan, als schroomde zij, mij te vragen. Ik zeide haar, dat alles gebeurd was gelijk de courant het had aangekondigd. Zij hief de oogen ten hemel met de uitdrukking eener vrome dankbaarheid. Na eene wijl zwijgens vroeg zij: ‘Hoe ver is het van hier naar Tobolsk.’ ‘Ongeveer achthonderd uren gaans.’ ‘Het is zoover niet als ik dacht,’ hernam zij. Ik zag haar een oogenblik stilzwijgend aan. Ik begon haar oogmerk te vermoeden. ‘Waarom vraagt gij mij daarnaar?’ zeide ik. ‘Kunt gij het niet raden?’ ‘Louise! - wat gij wilt is onmogelijk, ten minste vooralsnog.’ ‘Wees onbezorgd. Ik ken mijnen pligt jegens mijn kind, en mijne liefde jegens deszelfs vader zal mij dien pligt niet doen vergeten. Ik zal wachten.’ | |
2. Het Afscheid.Niet zonder oogmerk hadden 's Graven moeder en zusters den wensch geuit, om zoo snel mogelijk berigt van zijn vertrek uit Petersburg te bekomen. De weg uit die hoofdstad naar Tobolsk gaat over Jaroslaw, ongeveer zestig uren noordwaarts van Moskou, en zij hoopten haren zoon en broeder op zijne doorreis door die tusschen liggende stad te zien. Hare passen waren gereed en hare toebereidselen gemaakt. Zoodra zij door mijnen bediende tijding van het vertrek der gevangenen ontvingen, stegen zij in eene kibitke, en reden, zonder iemand iets te zeggen, naar Jaroslaw. | |
[pagina 32]
| |
In Rusland reist men snel. Vierentwintig uren waren nog niet verloopen, en zij hadden de plaats harer bestemming bereikt. Tot hare groote blijdschap vernamen zij, dat de gevangenen nog niet doorgekomen waren. Daar haar vertoeven te Jaroslaw achterdocht had kunnen wekken, verlieten zij de stad, en namen haren intrek op een dorpje aan den grooten weg, in eene stulp, nabij welke de verbannenen van paarden moesten wisselen; want in alle dergelijke gevallen hebben zij, aan welke het opzigt over den vervoer is opgedragen, de strengste bevelen, om noch in steden noch in dorpen stil te houden. Nadat het grafelijk gezin twee dagen gewacht had, kwam een bediende, welken Mevrouw W. aan den weg naar den westkant op den uitkijk gesteld had, met de tijding aansnellen, dat de eerste afdeeling der gevangenen zoo even, in vijf rijtuigen, aangekomen was, en dat de korporaal, die over het geleide bevel voerde, lieden had uitgezonden, om paarden uit het dorp te halen. De dames stegen in hare kibitke en reden in vollen galop naar de hut, voor welke de trein halt gehouden had. Hier hielden ook zij stil, en wierpen verlangende blikken, door de halfgeopende deur, in het eenige vertrek, waaruit de hut bestond. De gevangenen zagen zij duidelijk; maar alexei was niet onder hen. In een kwartier uur tijds waren de paarden gebragt. De gevangenen stegen weder in de rijtuigen, en de togt ging voort. Een half uur later kwam de tweede afdeeling. Ook bij deze was de Graaf niet. De derde, vierde en vijfde daagden achter elkander op, en elke volgende moest langer wachten dan de vorige, daar deze de paarden, die in het posthuis en in de onmiddellijke nabijheid waren, in beslag genomen hadden. Reeds was het donker geworden, toen men de zesde en laatste afdeeling hoorde aankomen. De arme vrouwen wrongen de handen. Het treurigzoete oogenblik, waarnaar zij haakten, was gekomen, en de grootste moeijelijkheid bleef nog te overwinnen. Bezwaarlijk durfden zij hopen, dat men haar veroorloven zou, haren zoon en broeder te omarmen. De trein hield stil. Uit het derde rijtuig steeg alexei. In weerwil der duisternis en het misdadigerskleed, dat hij droeg, herkenden hem de Gravin en hare dochters. Eene dezer laatste wilde hem bij zijnen naam roepen; maar hare | |
[pagina 33]
| |
moeder legde haar de hand op den mond. De Graaf trad de kut binnen. De korporaal, die de afdeeling geleidde, zond, even als zijne voorgangers, volk uit, om paarden te halen; en toen hij vernam, dat er gebrek aan was, gaf hij bevel, om, in naam des Keizers, elk paard weg te nemen, dat zij vinden zouden. De soldaten gingen op weg, en hij bleef alleen bij de gevangenen. Dat deze zonden willen ontvlugten, behoefde hij niet te vreezen; want in het uitgestrekte rijk van den Czaar kan ieder vlugteling er op rekenen, dat hij achterhaald zal worden of van honger sterven, eer hij de grenzen bereikt. Derhalve wandelde korporaal iwan voor de hut op en neder, nu eens een deuntje fluitende, dan weder met de rijzweep op zijne lederen slopkousen trommelende, tusschenbeiden ook stilstaande, om de reiskoets der Gravin te beschouwen, die zonder paarden op den weg stond. Eensklaps gaat het portier der kibitke open; drie dames treden uit hetzelve en komen op hem toe; twee harer blijven een weinig achterwaarts, de derde nadert hem met gevouwene handen. ‘Vriend!’ spreekt zij, ‘mijn zoon is onder de gevangenen, welke gij geleidt. Laat mij hem slechts een enkel oogenblik zien, en bepaal zelf, welke belooning gij er voor verlangt.’ ‘Het is onmogelijk, genadige vrouw!’ hernam de korporaal eerbiediglijk. ‘Mijne order luidt ten stelligste, niemand met de gevangenen te laten spreken, en de knoet is het geringste, dat mij bij het overtreden van dit bevel te wachten staat.’ ‘Maar, wie kan dan te weten komen, dat gij dit bevel overtreden hebt?’ vroeg de Gravin met bevende stem. Ook hare dochters traden nu nader en vouwden biddend voor den soldaat de handen. ‘Het is volstrekt onmogelijk, genadige vrouw!’ herhaalde de man. ‘Moeder!’ riep alexei, uit de hut naar buiten stormende. Hij had hare stem gehoord en lag in hare armen. De korporaal deed eene beweging, om den gevangene te grijpen; maar in hetzelfde oogenblik vielen hem de twee meisjes te voet, omvatten zijne knieën, en wezen op het aandoenlijke schouwspel vóór hem. | |
[pagina 34]
| |
Iwan was een goedhartige jongen; hij stiet een geluid uit, dat half als zuchten half als brommen klonk, en de zusters zagen, dat haar verzoek ingewilligd was. ‘Moeder,’ fluisterde de eene, ‘hij wil ons veroorloven, onzen broeder te omarmen.’ De Gravin maakte zich uit de armen van haren zoon los, en reikte den korporaal eene gevulde beurs. ‘Vriend!’ zeide zij, ‘gij hebt u om onzentwille aan straf blootgesteld. Het is billijk, dat wij u daarvoor eenige vergoeding leveren.’ Een oogenblik lang bekeek iwan de beurs, dan schudde hij met het hoofd, en, de handen op den rug leggende: ‘Neen, genadige vrouw!’ zeide hij. ‘Ik schend, wel is waar, mijnen pligt, maar ik doe het niet voor geld. Hier is de beste verontschuldiging, welke ik aan mijne regters. kan voorstellen. Laten zij die niet gelden, dan zal God het doen.’ Hij wees op de twee schreijende meisjes. De Gravin greep de harde hand van den soldaat en drukte die aan hare lippen. ‘De paarden kunnen er nog zoo spoedig niet zijn,’ ging iwan voort. ‘Klimt in uw rijtuig en laat de gordijnen neêr. Zoo kan men u niet zien, en ik ontga misschien de knoet.’ ‘Dank! dank, korporaal!’ zeî alexei; ‘maar neem ten minste de beurs.’ ‘Neem die zelf liever, Heer Luitenant!’ fluisterde iwan. ‘Daar, waar gij heengaat, kan zij u goede diensten doen.’ ‘Maar, bij mijne aankomst word ik doorzocht,’ merkte de Graaf aan. ‘Vóór het tot een doorzoeken komt, geeft gij mij het geld, en daarna geef ik het u terug. - Maar ik hoor paardengetrappel. Snel in het rijtuig!’ De korporaal schoof alexei in de kibitke, de dames volgden, en hij deed het portier achter haar toe. Een uur verliep - een uur van weemoedige vreugde. Na verloop van dien tijd ging het portier open, en iwan verscheen met de woorden: ‘Gij moet scheiden; de paarden komen.’ ‘Nog eene minuut!’ riepen de dames. ‘Geene seconde, of ik hen verloren. Rijdt naar de volgende station. Niemand zal u zien; en al gebeurde het, ik zal voor tweemaal toch niet harder gestraft worden dan voor eens.’ | |
[pagina 35]
| |
‘Neen, gij zult niet gestraft worden!’ riepen de vrouwen; ‘God zal u beloonen.’ ‘Hum!’ bromde iwan, twijfelende aan de eerste verzekering, en trok den gevangene uit de kibitke. Op de volgende rustplaats liep de zaak even goed af. Eene derde zamenkomst werd door den aanbrekenden morgen onmogelijk gemaakt. Het treurige woord: Vaarwel! moest gezegd worden, en schreijende namen de vrouwen den terugweg naar Moskou aan, na alvorens een plan van briefwisseling afgesproken en beloofd te hebben een paar regels schrift te zullen bezorgen, welke alexei in den donker met potlood aan louise geschreven had. | |
3. De Diefstal.De Gravin had mijnen bediende belast, tot op hare terugkomst te Moskou te wachten. Bij hare aankomst zond zij hem terstond naar Petersburg af. Hij bragt aan louise het door alexéi geschreven potloodbillet, als ook eenen brief van diens moeder, waarbij zij haar noodigde naar Moskou te komen. ‘Ik verlang u als mijne dochter te omhelzen,’ zoo eindigde dit schrijven. Louise kuste het schrift van haren vriend. Bij het lezen van den brief der Gravin schudde zij het hoofd en zeide: ‘Ik ga niet naar Moskou. Mijne plaats is elders.’ Gelijk ik vermoed had, was haar besluit genomen, om naar Tobolsk bij alexéi te reizen. Dit kon echter eerst over eenige maanden gebeuren, te weten na hare bevalling. Middelerwijl hield zij zich met de toebereidselen bezig. Door al, wat zij bezat, te verkoopen, bragt zij eene som van 30,000 roebels bijeen. Op haar verzoek wendde ik mij tot mijnen welwillenden vriend de 'gorgoli, ten einde van den Keizer voor haar het verlof te erlangen, om zich naar haren vriend te begeven. Haar voornemen werd te Petersburg ruchtbaar, en iedereen sprak met bewondering van de liefderijke zelfopoffering der jonge Française. Velen, zeker, dachten, dat, wanneer het er op aan zou komen om werkelijk op reis te gaan, de moed haar zou ontvallen; maar ik kende haar beter en was van het tegendeel overtuigd. In het begin van September gaf zij geboorte aan eenen zoon. Ik wilde, dat zij dit aan alexéi's moeder zou laten weten; maar zij weigerde het. Evenwel de Gravin vernam | |
[pagina 36]
| |
zulks, en noodigde haar nu, met haar kind naar Moskow te komen. Haar herstel vertraagde zich, ten gevolge der schokken, welke hare ziel gedurende hare zwangerschap geleden had. Zij zou Petersburg veel vroeger verlaten hebben, wanneer zij er de krachten toe gehad had. Maar de zaak van het verlof ging door mijne handen, en ik wachtte mij wel, het werkelijke aanzoek te doen, vóór dat de docter haar in staat verklaarde de reis te kunnen ondernemen. Op zekeren dag werd de deur mijner kamer ijlings opengedaan, en louise trad met de vreugd op het wezen binnen. ‘Hij zal ontsnappen,’ zeide zij. ‘Wie zal ontsnappen?’ ‘Wel hij, alexéi.’ ‘Wat? Vlugten? Dat is niet mogelijk.’ ‘Lees!’ hernam louise en reikte mij een' brief toe, die het volgende behelsde: ‘Dierbare louise! Schenk aan brenger dezes vol vertrouwen. Hij is meer dan mijn vriend, hij is mijn redder. Onderweg, te Perm, ben ik ziek geworden, en moest er blijven liggen. De doctoren verklaarden, dat ik niet in staat was de reis te vervolgen, en er werd bepaald, dat ik den winter in de gevangenis te Perm zou doorbrengen. Een gunstig toeval wilde, dat de broeder van den kerkermeester een oude dienaar van mijn huis is en mijne vlugt wil begunstigen. Hij en zijn broeder vlugten met mij. Maar ik heb de middelen noodig, om hun schavergoeding te leveren voor hetgeen zij om mijnentwille opofferen. Geef dus aan brenger dezes al het geld en al de juweelen, welke gij hebt. Zoodra ik in veiligheid ben, schrijf ik u, waar gij bij mij komen kunt. Vaarwel!’ ‘Welnu,’ zeî ik, nadat ik den brief tweemaal doorgelezen had, ‘wat hebt gij gedaan?’ ‘Kunt gij dit nog vragen?’ ‘Wat? Hebt gij....?’ ‘Hem tot den laatsten roebel gegeven, dien ik had.’ ‘En wanneer nu deze brief eens niet van den Graaf, wanneer hij valsch is?’ Zij verbleekte en rukte mij den brief uit de handen. ‘Neen, neen!’ riep zij; ‘ik ken zijn schrift te wèl. Ik bedrieg mij niet.’ Zij las nog eens, en ik bemerkte, dat zij gedurig bleeker werd. | |
[pagina 37]
| |
‘Ik geloof niet,’ zeide ik, ‘dat alexéi zulk een verzoek aan u zou rigten.’ ‘En waarom niet? Wie bemint hem inniger dan ik?’ ‘Niemand. Om eene daad van toegenegenheid en zelfopoffering zou hij zich aan u gewend hebben, maar om geld aan zijne moeder. Of ik ken Graaf W. niet, of de brief is niet van hem.’ ‘God! wat moet er dan van mij worden? Ik heb alles gegeven, wat ik had.’ ‘Hoe was de Graaf gewoon, zijne brieven aan u te onderteekenen?’ vroeg ik. ‘Altijd alexéi.’ ‘En gij ziet deze is W. onderteekend. Hij is ontegenzeggelijk valsch. Wij moeten op staanden voet de policie verwittigen.’ ‘En indien wij ons nogtans vergisten? Is de brief echt, zoo verhinderen wij, door zoo te handelen, zijne vlugt. Neen, laat liever het geld verloren zijn. Ook zonder dat zal ik mij wel helpen. Ik zou slechts willen weten, of hij te Perm is.’ Mij viel in, dat ik daaromtrent zekerheid bekomen kon door eenen luitenant der gendarmerie, aan wien ik les gaf. Ik verzocht louise, mijne terugkomst af te wachten, en snelde naar mijnen leerling. Ik zeî hem, bijzondere redenen te hebben, om, zoo mogelijk, te vernemen, of mijn vriend W. Tobolsk bereikt had, en vroeg hem, of men daaromtrent zekerheid zou kunnen erlangen. Hij zond oogenblikkelijk eenen ordonnans naar den onderofficier, die de zesde afdeeling van het transport begeleid had. Tien minuten daarna trad korporaal iwan binnen. Ik wist destijds nog niet, hoe dienstvaardig hij voor de familie geweest was; doch zijn openhartig gelaat boezemde mij terstond vertrouwen in. ‘Hebt gij de zesde afdeeling der ballingen, die, welke de laatste geweest is, naar Siberië geëscorteerd?’ vroeg ik. ‘Dat heb ik,’ gaf de korporaal ten antwoord. ‘Was Graaf W. bij die afdeeling?’ Deze vraag scheen den korporaal niet bijzonder naar den zin te zijn. Hij aarzelde. ‘Vrees niets,’ zeide ik. ‘Gij spreekt tot eenen vriend, die gaarne zijn leven voor hem zou opofferen. Zeg mij, | |
[pagina 38]
| |
bid ik u, de waarheid. Is Graaf W. onder weg ziek geworden?’ ‘Neen, in het geheel niet.’ ‘Heeft hij zich te Perm opgehouden?’ ‘Zelfs niet om er paarden te wisselen. Ik heb hem te Koslowo verlaten, een aardig dorpje aan den Irtisch, tachtig wersten voorbij Tobolsk.’ ‘Kan men zich daarop verlaten?’ ‘Ik heb er van de overheid een bewijs van ontvangst gekregen, dat ik aan den opperpoliciemeester overhandigd heb.’ Zonder verwijl snelde ik nu naar den Heer de 'gorgoli en verhaalde hem het geval. Toen ik geëindigd had, vroeg hij: ‘Heeft dit meisje vast besloten, doodarm gelijk zij nu is, naar Siberië bij haren beminde te gaan?’ ‘Vast besloten, hooggeëerde Heer,’ antwoordde ik. ‘Ik ben overtuigd, dat niets haar dit denkbeeld kan doen opgeven.’ ‘Zoo ga en zeg haar, dat zij het verlof bekomen zal.’ Ik vloog naar louise terug, en berigtte haar de uitkomst mijner twee bezoeken. Zij scheen onverschillig over het verlies van haar vermogen, en buiten zichzelve van vreugd over het uitzigt op hereeniging met den man, dien zij beminde. Haar eenig verlangen was nu, het vereischte verlof zoo snel mogelijk te erlangen. Eer ik haar verliet, stelde ik al mijn geld te harer beschikking. Ongelukkigerwijs was het niet meer dan derdehalfduizend roebels; want kort te voren had ik al, wat ik te Petersburg bijeengegaard had, naar Frankrijk gezonden.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|