Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
Iets over Laura Bridgman, de doofstomme blinde.(Medegedeeld door k. sijbrandi.)
Aan velen onzer lezers kan deze naam niet onbekend zijn. Dickens is te zeer de lievelingsschrijver van den dag, dan dat wij zouden kunnen vooronderstellen, dat ons lezend publiek niet gretig zou hebben gegrepen naar zijn Uitstapje naar Amerika. Dat gedeelte van zijn werk, hetwelk over laura bridgman handelt, vond daarenboven eene plaats in verschillende Engelsche en Fransche tijdschriften; en wij kunnen er dus schier niet aan twijfelen, of de meesten onzer lezers stellen belang in dit merkwaardige en ongelukkige meisje, en zullen gaarne eenig nader berigt omtrent haar vernemen. Voor dezulken, aan wie haar naam vreemd is, zal eene korte herinnering harer geschiedenis noodig zijn, die voldoende zal wezen, om ook hunne belangstelling levendig op te wekken. In het Blindeninstituut te Boston vond dickens laura bridgman, geboren te Hanover, in New Hampshire, op den 21 December 1829. Bij hare geboorte zwak en ziekelijk, kende zij eerst op den ouderdom van anderhalf jaar eenige maanden van gezondheid. Het waren korte maanden, waarin het kind zich gelukkig ontwikkelde, maar die welhaast gevolgd werden door jaren van vreeselijk lijden. De ziekteverschijnselen herhaalden zich weder, en vijf weken later had het ongelukkige meisje gezigt en gehoor voor altijd verloren. Tot aan haar vierde jaar duurde haar ziekelijke toestand; ook het zintuig van den reuk was bijna geheel vernietigd, en dien ten gevolge ook haar smaak grootendeels verdwenen. In 1837 kwam dit meisje, hulpbehoevend en beklagenswaardig, gelijk weinige anderen, doofstom en blind, in het Blindeninstituut te Boston, waar men wilde beproeven, of het mogelijk ware eenen geest te ontwikkelen, tot welken schijnbaar elke toegang was gesloten. Men begon het onderwijs met voorwerpen van het dagelijksche leven; men nam bijv. een mes en plakte daarop in verhe- | |
[pagina 19]
| |
vene, dus voelbare letters, den naam mes, liet haar beide betasten, en herhaalde dit dikwijls; vervolgens gaf men haar een papier, waarop de letters alleen stonden; en dat er tusschen dit papier en de letters, op het mes geplakt, verband bestond, begreep zij spoedig, daar zij het papier op het mes leide. Lang duurde het intusschen, voordat zij eenig verband tusschen het voorwerp zelf en de letters erkende. Eindelijk evenwel ging het licht in hare ziel op, en zij begon de bedoeling der woorden en letters te begrijpen, en te gevoelen, dat zij daardoor zich aan anderen kon mededeelen. Van dat oogenblik af aan ontwikkelden zich hare vermogens met snelheid; zij leerde schrijven, breijen en naaijen, en dagelijks nam de schat harer kundigheden toe. Wij willen alleen dit weinige aan het verhaal van dickens ontleenen, ten einde den lezer, die geheel onbekend met laura mogt zijn, in staat te stellen, om het volgende te begrijpen, en tevens hem op te wekken, om het uitvoerig berigt van den Engelschen schrijver te lezen, hetwelk ons met het diepste medelijden voor het ongelukkige, schier van alle zintuigen beroofde meisje vervult en de levendige begeerte doet ontstaan, om meer van hare geschiedenis en ontwikkeling te vernemen. Deze wensch bezielde ook den schrijver van deze regelen; en welkom was hem ook daarom in den nazomer van dit jaar (1843) het bezoek van eenen Amerikaanschen reiziger met zijne echtgenoote, die, in Boston woonachtig, onderscheidene landen van Europa bezocht, ten einde verschillende schoolinrigtingen in oogenschouw te nemen. Weldra viel het gesprek op het Bostonsche Blindeninstituut, dat den vreemdeling onder zijne bestuurders telde, en op laura bridgman, over wier innemendheid, vrolijkheid en schranderheid de beide echtgenooten met hartelijkheid en geestdrift spraken. Bij hun vertrek lieten zij mij een exemplaar achter van het laatste rapport, door haren voornaamsten onderwijzer, Dr. howe, aangaande laura's vorderingen en toestand uitgebragt. Dit rapport, gedagteekend 1 Mei 1843, kwam mij zoo merkwaardig voor, dat ik begreep, hun, die in laura's geschiedenis belang stellen, en ook diegenen, welke nog niets over haar gelezen hebben, genoegen te zullen doen, wanneer ik hetzelve, althans grootendeels, in onze taal overbragt en aan dit tijdschrift ter plaatsing aanbood. Het behelst ook, met betrekking tot den aanvang van | |
[pagina 20]
| |
haar onderwijs en de manier, waarop men daarmede te werk ging, berigten, die ook hen, welke minder met de zaak bekend zijn, genoegzaam op de hoogte ter hare beoordeeling zullen brengen. Wij laten dan terstond onze uittreksels uit het rapport van Dr. howe volgen.
De gezondheid van laura bridgman was gedurende het jaar, waarover het rapport loopt, uitstekend, door geenen enkelen dag van ziekte gestoord. Verscheidene geneesheeren hebben hunne vrees te kennen gegeven, dat de gedurige verstandelijke opgewektheid, die zij aan den dag legt, en de rustelooze werkzaamheid van haren geest, hare gezondheid mogten schaden en welligt hare geestvermogens benadeelen; maar men heeft dezen schadelijken invloed zoeken te voorkomen door haar vele ligchaamsoefeningen te laten verrigten en haar dagelijks wandelingen in de opene lucht te laten doen, die somtijds vrij verre worden uitgestrekt. Zij heeft daarenboven een behoedmiddel in den aard van hare aandoeningen, die altijd opgeruimd, vrolijk en vol blijde hoop zijn, en er valt niet aan te twijfelen, dat die opgeruimdheid, welke haar altijd eigen is, niet alleen hare ligchamelijke gezondheid bevordert, maar ook de ontwikkeling van hare vermogens. Laura heeft door de snelheid van hare bewegingen en de driftigheid harer gebaren doorgaans het voorkomen, alsof zij in eenen toestand van onnatuurlijke opwinding verkeert. Het is, alsof haar geest, blijkbaar ongeduldig over de enge beperking, waarin hij verkeert, gedurig tegen de traliën van zijnen kerker worstelt, om, zoo al niet te ontkomen, althans meer te vernemen van de geluiden en de voorwerpen der buitenwereld. De teekens, waardoor zij hare denkbeelden uitdrukt, zijn langzaam en traag; hare gedachten snellen dezelve vooruit; blijkbaar zou zij schielijker wenschen te spreken, dan zij kan, en het liefst houdt zij zich bezig met hen, die de beweging harer vingers weten te verstaan, wanneer deze zoo snel is, dat het gewone oog ze niet kan volgen. Maar bij al deze levendige werkzaamheid van haren geest, is er geen spoor van uitputting, door ontevredenheid veroorzaakt; opgeruimdheid is de ziel van haar aanwezen. Ongeroepen staat zij des morgens vroeg op; zij begint den dag zoo vrolijk als de leeuwrik; zij lacht, terwijl zij zich kleedt en hare lokken vlecht, en komt dansende uit hare kamer, alsof | |
[pagina 21]
| |
ieder morgen een' feestdag beloofde; een glimlach en een teeken van herkenning begroet iedereen, dien zij ontmoet; kussen en liefkozingen worden aan hare vrienden en onderwijzers rondgedeeld; zij gaat aan hare lessen, maar kent het woord taak niet. Vrolijk helpt zij anderen in datgene, wat deze het huiswerk noemen, maar wat voor haar spel is. Zij houdt veel van gezelschap en hangt anderen aan, alsof zij met hen zamen wilde groeijen. Maar toch is zij ook gelukkig, wanneer zij alleen zit, en glimlacht en lacht, naarmate de afwisselende stroom van aangename gedachten door hare ziel gaat; en als zij gaat wandelen, begroet zij de natuur, wier helderheid zij niet zien, wier muzijk zij niet hooren kan, met een vrolijk hart en een opgeruimd gelaat. Met één woord, haar geheele leven is als een lofzang van erkentelijkheid en dankzegging. Ik weet, dat men dit overdreven zal noemen, en dat sommigen het voor de partijdige beschrijving zullen houden van eenen liefhebbenden vriend. Maar dat is het niet; en gelukkig voor anderen (vooral omdat deze les van tevredenheid voor de ondankbaren en klagenden niet behoorde verloren te gaan) is zij als eene kaars op den kandelaar gezet, wier licht niet kan verborgen of ontkend worden. Velen zien en kennen haar, en zij, die haar het beste kennen, zullen ook met de meeste warmte over haar spreken. De algemeene gang van het onderwijs bleef dezelfde, en behoefde dus eigenlijk geene nieuwe beschrijving; doch daar haar geval levendige belangstelling wekt, en er gedurig vragen worden gedaan naar de wijze, waarop het onderrigt wordt medegedeeld, zoo zal het welligt niet ongevallig zijn, zoo ik hier een en ander dienaangaande laat volgen, op het gevaar af, dat datgene, wat ik zeg, door hen, die bekend zijn met de manier van onderwijs aan doofstommen te geven, niet alleen afgesleten, maar ook weinig voldoende zal geacht worden. Hetzij mij dus vergund op te merken, zoo onze wijze van beschouwen hier of daar in strijd mogt zijn met de theorie van hen, die zich meer bijzonder met deze zaak bezig houden, dat onze instelling eigenlijk niet het onderwijs ten doel heeft van doofstommen, en dat alleen zulke gevallen zijn behandeld, waar het gemis van het gezigt aan dat van het gehoor zich paarde. Ieder menschelijk wezen schijnt behoefte te hebben aan eenige soort van taal; de eischen van 's menschen gezelligen | |
[pagina 22]
| |
aanleg doen zich onophoudelijk gelden, en daaraan kan niet voldaan worden, zoo er niet een middel ter mededeeling van de gewaarwordingen bestaat. Het verstand kan niet ontwikkeld worden, tenzij al de wijzigingen der gedachte een teeken hebben, waarbij zij kunnen worden herroepen. De mensch wordt dus door eenen innerlijken drang gedwongen, om talen te vormen, en hij vormt die onder allerlei omstandigheden. Het werktuig der stem biedt het natuurlijke en volmaaktste middel aan, dat, door eene bedoeling te hechten aan elke stembuiging, een volkomen systema van mededeeling vormt. De vraag of een volk zou kunnen bestaan zonder taal, zou bijna even dwaas zijn, als de vraag, of het zonder handen zou kunnen leven. Het spreken is den menschen even natuurlijk, als het eten, en als zij niet spreken kunnen, houden zij gemeenschap door teekenen. Kinderen derhalve, door de natuur gedreven, verbinden hunne denkbeelden met hoorbare woorden, en leeren eene taal zonder eenig bijzonder en opzettelijk onderwijs. Wanneer gij het geluid maakt, dat door de letters appel wordt uitgedrukt, en daarbij de vrucht aan het kind voorhoudt, verbindt het natuurlijk het geluid met het voorwerp en zal dat geluid nabootsen, ook zonder dat gij het daartoe aanspoort. Is het kind doof, zoodat het uw woord niet kan hooren, zoo kan het dit ook niet nabootsen en blijft dus stom. Maar de wensch, om het voorwerp met het teeken te verbinden, blijft bestaan, en schoon onbekend met woorden, zoo heeft het doofstomme kind toch een soortgelijk nabootsingsvermogen. Zoo gij derhalve een zigtbaar teeken maakt bij het toonen van den appel, bijv. het uitsteeken van uwe vuist, zoo zal de vuist later voor den doofstomme de naam of het teeken van eenen appel zijn. Doch indien nu het kind niet zien kan, en blind zoowel, als doof is, hoe dan? Het heeft denzelfden verstandelijken aanleg; leg den appel in zijne hand, laat hem dien voelen, ruiken, proeven; leg daarbij tevens uwe geslotene vuist in zijne hand, en herhaal dit, totdat hij het teeken met het voorwerp in verband brengt, en hij zal, zoo hij die vrucht begeert, zijne kleine vuist opsteken en u door dit teeken verblijden, dat hetzelfde bij hem is, als had hij het woord appel gesproken. Op deze wijze redenerende, aanvaardde ik de taak, om laura bridgman te onderwijzen, en de uitslag is geweest, gelijk die altijd zijn zal, als men de natuur als leidsvrouw volgt. | |
[pagina 23]
| |
Deze eenvoudige manier van handelen laat zich gemakkelijk begrijpen; maar dikwijls vraagt men: hoe kan men de kennis van eigenschappen en hoedanigheden mededeelen? Even gemakkelijk en op gelijke wijze, als aan andere kinderen. Als een kind bijt in eenen zoeten of in eenen zuren appel, bemerkt het verschil van smaak; het hoort u het eene geluid zoet maken, wanneer gij den eenen proeft, het andere geluid, zuur, als gij den anderen eet, en het verbindt in zijnen geest die geluiden met deze eigenschappen. De doofstomme ziet de zamentrekking uwer lippen of eenig ander gebaar, en grijpt dat welligt aan als een teeken of naam voor zuur; en zoo met de overige physische eigenschappen. De doofstomme en blinde kan u niet hooren noch uw gebaar zien; maar hij bemerkt toch de hoedanigheid, en wanneer gij eenige malen een bepaald teeken maakt op het oogenblik, dat hij die bemerkt, zal hij beiden verbinden en eenen naam hebben. Wij mogen hierover intusschen niet verder uitweiden. Groote verwondering heeft het bij sommigen gebaard, dat laura het gebruik van werkwoorden zou hebben geleerd, zonder meer bepaald onderwijs. Doch vooreerst is de gang van haar onderwijs nimmer tot in elke bijzonderheid openbaar gemaakt, en ten anderen is de moeijelijkheid hier inderdaad veel geringer, dan zij schijnt. Zoodra het kind het gebruik van een naamwoord, bijv. appel, en van een of twee teekens voor hoedanigheden, zuur, zoet, geleerd heeft, begint het die te gebruiken; het houdt den appel in de hoogte en zegt: appel-zuur, of appel-zoet. Het heeft nog geen werkwoord geleerd, en gebruikt er toch een; het zegt, dat de eene appel zuur, de andere zoet is; in den geest zegt het: appel is zoete appel; appel is zure appel, en weldra vangt het oor het hoorbare teeken, het woord is, op, en plaatst het, waar het voorheen enkel een teeken bezigde. Zoo gaat het ook met den doofstomme; nadat bij een zelfstandig en bijvoegelijk naamwoord geleerd heeft, kan hij ze enkel gebruiken met behulp van een werkwoord, uitgedrukt of er onder verstaan; en gij hebt hem ook daarvoor slechts een teeken te geven, dat hij, even als het sprekende kind, van zelf zal overnemen, blootelijk bij navolging, zonder bepaalde redenering. Doch wilde ik aldus voortgaan met over verschillende rededeelen te spreken, ik zou een boekdeel kunnen volschrij- | |
[pagina 24]
| |
ven. Maar zij, die deze aanmerkingen tot dus verre hebben gelezen, zullen begrijpen, dat voor een kind, dat alle zintuigen bezit, het aanleeren van eene taal eene aangename en gemakkelijke taak is, die zonder opzettelijk onderrigt wordt voltooid, dat de moeijelijkheid voor den doofstomme duizendmaal grooter is, en nog veel grooter voor den doofstommen blinde. Voor de arme laura bridgman wordt het bezwaar nog erger, omdat zij niet die fijnheid van reuk en smaak heeft, welke doorgaans personen in haren toestand eigen is, en omdat zij alleen het gevoel heeft overgehouden. En toch gaat zij vrolijk voort, met haar enkel klein talent woekerende, geduldig haren kleinen schat van kennis vermeerderende, en zich verheugende over elken penning, dien zij daaraan toevoegt. In een vroeger verslag is gezegd, dat laura een bijzonder geluid maakt, zoo dikwijls zij iemand ontmoet, hetgeen zij het geluid van dien persoon noemt. Men heeft daaromtrent vele vragen gedaan. Als zij mij tegenkomt, of een van de kweekelingen of een harer vrienden, dan maakt zij terstond een of ander geluid met de stemwerktuigen, voor den een een klok, voor den tweeden een kuch, voor een derden een neusgeluid, voor den vierden een keelgeluid, enz. Dat zijn de teekenen of namen, die zij aan ieder geeft, en die allen kennen, welke met haar gemeenzaam zijn. Wanneer zij tegen haar over dezen of dien spreken, maakt zij diens geluid, zoo als zij het noemt; en die geluiden of namen zijn bij haar zoo innig met de personen verbonden, dat zij somwijlen, als zij alleen zit en de gedachte aan eenen vriend bij haar opkomt, zijn geluid maakt, hetgeen bij haar hetzelfde is, als het noemen van zijnen naam. En daar zij nu geen geluid kan hooren, daar zij nimmer beproeft, gelijk doofstommen, om de aandacht van anderen te trekken door het maken van eenig geluid, zou men daaruit moeten opmaken, dat zij, gedreven door de natuurlijke neiging van de menschelijke ziel, om teekens te zoeken voor ieder denkbeeld, het natuurlijke voertuig voor de uitdrukking der gedachte kiest en de stemwerktuigen bezigt, doch zonder een bepaald doel, om daarmede eenige uitwerking te weeg te brengen. Dit zou kunnen schijnen een blijk te zijn, dat de mensch de stemgeluiden niet als middel ter mededeeling uit andere mogelijke middelen kiest, maar dat dit het natuurlijke middel is. - Het verdient hier ook opgemerkt te wor- | |
[pagina 25]
| |
den, dat zij luide lacht en op natuurlijker wijze, dan de meeste dooven, en dat zij dit bijna onophoudelijk doet. Men gaat dit volstrekt niet tegen (ofschoon het dikwijls geen aangenaam geluid is) omdat er wel eenig gevaar bestaat, dat hare longen zouden kunnen lijden bij gebrek van die natuurlijke en gezonde oefening, welke andere menschen hebben in het luide spreken. Bij het spelen en dartelen wordt zij regt luidruchtig, en krijgt aldus eenige beweging voor hare longen. Men heeft in het laatste jaar zich zeer beijverd om haar te oefenen in het regt gebruik der taal, en tevens haren schat van kennis te vergrooten. In dit opzigt was het eene nuttige oefening, haar de eene of andere geschiedenis te vertellen, en die haar in hare eigene woorden te laten herhalen, nadat zij de juiste woorden vergeten heeft. Zoo werd haar op zekeren dag het volgende verhaal gedaan: 1. Een oude man had een' pruimenboom, en toen de pruimen rijp waren, zeide hij tegen eenen jongen, john: 2. Ik verlang, dat gij de pruimen van mijnen boom plukt; want ik ben oud, en ik kan niet meer in mijnen boom klimmen, om ze te plukken. 3. Toen zeide john: ‘Ja, Mijnheer! Ik zal in den boom klimmen en ze voor u plukken.’ 4. Toen klom de jongen in den boom, en de oude man gaf hem eene mand, om de pruimen daarin te leggen; en hij hing die naast zich in den boom. 5. En toen leide hij de pruimen een voor een in de mand, totdat de mand vol was. 6. Toen de jongen zag, dat de mand vol was, zeide hij tegen den ouden man: ‘Laat ik u de mand geven; want zij is vol.’ 7. Toen stak de man zijne hand in de hoogte en nam de mand met pruimen, en stortte die uit in zijne kar. 8. ‘Want,’ zeide hij, ‘ik moet ze in mijne kar naar de stad brengen, om ze te verkoopen;’ en hij gaf de mand aan den jongen terug, om er nog meer pruimen in te doen. 9 Eindelijk zeî de jongen: ‘Ik ben vermoeid en warm; wilt gij mij eene pruim geven, om op te eten?’ 10. ‘Ja,’ zeide de oude man; ‘want gij zijt een goede jongen en hebt braaf gearbeid; ik zal u dus tien pruimen geven; want gij hebt ze verdiend.’ 11. De jongen was blijde dit te hooren, en zeide: ‘Ik | |
[pagina 26]
| |
behoef ze nu niet allen op te eten. Ik zal er vijf opeten en er vijf mede naar huis nemen voor mijne zuster.’ 12. ‘Nu moogt gij naar beneden klimmen,’ zeide de oude man; ‘want het zal spoedig donker worden, en dan zoudt gij verdwalen.’ 13. De jongen klom dus naar beneden en liep naar huis, en was blijde, omdat hij den ouden man geholpen had. 14. En toen hij te huis kwam, was hij blijde, dat hij om zijne zuster gedacht had, en de helft van zijne pruimen voor haar had bewaard. Den volgenden dag werd haar opgedragen, om dit verhaal uit haar geheugen in haar dagboek op te schrijven, en zij deed dit in dezer voege: ‘Een oud man had een' grooten pruimeboom, - hij had een kleinen jongen john; de man vroeg john te willen opklimmen op den boom om te plukken veel pruimen, omdat hij was zeer oud en lam. De man gaf john een mand voor pruimen. John lei ze in, totdat zij zeer vol was; hij zei tegen den man; zij is zeer vol met pruimen. Hij nam de mand op in zijn kar, om ze te verkoopen. John was vermoeid en warm; hij vroeg den man, of hij mogt nemen één pruim. De man zeide, hij mogt nemen tien pruimen, omdat hij was een zeer goede jongen, om ze vlijtig te verdienen. De man zei hem schielijk naar huis te gaan. Hij at vijf pruimen; hij gaf zijne zuster vijf pruimen; hij was zeer gelukkig, omdat hij hulp den ouden man veel en maakte zijne zuster gelukkig. John was braaf, den ouden man te helpen; hij was zeer mild, om zijne zuster de helft van zijn pruimen te geven. De oude man had john zeer veel lief. Als john niet schielijk naar huis gegaan was, zou hij verdwaald zijn. John wou graag helpen den ouden man.’ Men ziet, dat zij enkele zedekundige aanmerkingen uit haar zelve er bijvoegt, die in het oorspronkelijke verhaal niet gevonden werden. - Wenschelijk ware het, dat ieder nieuw woord of elke nieuwe zaak, welke zij leert, haar door hare onderwijzers kon worden medegedeeld, of dat men haar altijd duidelijke begrippen van dezelve wist te geven; maar dit is, gelijk ligt te begrijpen valt, onmogelijk, zonder haar van die gemeenschap met anderen te berooven, die noodzakelijk is voor de ontwikkeling van haren gezelligen aard. | |
[pagina 27]
| |
Wij deelen nog een staaltje mede van haren schrijftrant; het is een brief aan hare moeder.
‘Mijn lieve, mijn moeder!
Ik verlang u te zien heel veel ik zend veel groeten aan u ik zend tien kussen aan mijne zuster mary. Mijn een paar kousen zijn af. Kan mary loopen met haar voeten? Passen kousen haar? Ik verlang u schrijven een brief aan mij eens. Miss swift onderwijst mij. Ik verlang u komen naar South Boston met mijne zuster, om eenige dagen te blijven en zien mij springen. OliverGa naar voetnoot(*) kan spreken met zijn vingers veel gaauwer woorden. Ik zal een brief aan u schrijven weder. Miss J. en Dr. zenden groet aan u. Miss davis is getrouwd, Mrs. davis. Zij is gaan wonen met haar man in Dudley. Is mary wel? Is mijne tante wel? Ik zend groet aan haar. Ik zal brief schrijven aan u spoedig eens. Waarom schrijft gij niet brief aan mij? Ik ga naar kerk ieder zondag. Ik ben zoet in kerk met Miss rogers. Ik ben gelukkig daar. Vaarwel!
laura bridgman.’ (Het vervolg en slot hierna.) |
|