| |
Geschiedenis der achttiende Eeuw en der negentiende tot op den ondergang van het Fransche Keizerrijk. Door F.C. Schlosser, Hoogleeraar te Heidelberg. VIIde Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1843. In gr. 8vo. 426 bl. f 3-60.
Het zevende Deel dezer hoogstbelangrijke geschiedenis is, gelijk al de overigen, rijk van inhoud en brengt ons den tijd der Fransche revolutie nader, die door de voorafgegane gebeurtenissen schier onvermijdelijk werd. Moeijelijk is het intusschen, met korte trekken een overzigt te geven van het vele belangrijke, dat hier wordt gevonden. De lezer, die nu reeds bekend is met schlosser's denk- en spreek- | |
| |
wijze, zal ook in dit Deel wel eens oordeelvellingen vinden over personen en zaken, waarmede hij zich niet geheel zal kunnen vereenigen. De Duitsche Geschiedschrijver behoort onder die menschen, welke ligtelijk genegen zijn, om de dingen van de donkerste zijde te beschouwen, en die de zwakheden en gebreken der menschen, welke op het tooneel der wereld eene rol hebben gespeeld, met een scherp oog ontdekken. Misschien gaat hij daarin somtijds wel eens wat verre, of althans zijnen strengen blik ontgaan ook die punten niet, welke door een minder naauwkeurig opmerker worden voorbijgezien. Doch het is niet te verwonderen, dat de Schrijver eener geschiedenis van een tijdvak, waarin de menschelijke boosheid en dwaasheid tot zoo veel jammer en ellende aanleiding gaven, van tijd tot tijd zich wel eens tot te ongunstige oordeelvellingen laat verleiden, en bij het nasporen van der menschen beginselen en drijfveren wel eens de zoodanige vindt, die voor den mensch zelven schier verborgen waren, maar toch in waarheid heimelijk krachtig bij hem werkten.
In dit Deel vangt schlosser aan met de behandeling van Duitschlands geschiedenis, en het hoofdstuk, hetwelk dit boek opent, het vierde van dit tijdvak, loopt over Duitschland, jozef II en frederik II, tot op het Duitsche Vorstenbond, over Beijeren en de Jezuiten. De opheffing der Jezuitenorde, de innerlijke toestand van Beijeren en de reactie, in Duitschland ontstaan, maken den inhoud van de eerste § uit. De opheffing dier orde was het middel, waardoor de geest der achttiende eeuw ook in het Katholijke gedeelte van Duitschland kon doordringen. ‘De loop der dingen, dus Gods eeuwige wijsheid,’ zegt schlosser, ‘beroofde de orde van de steunsels harer wereldlijke magt, welke de Vorsten, die haar hersteld hebben, haar nimmer kunnen terug geven. Deze steunsels waren uitsluitende heerschappij over alle onderwijs, onmetelijke rijkdommen en bezittingen, heerschappij over de Vorsten en de aristocratie door middel van de biechtvadersposten.’ Wij kunnen den Schrijver niet volgen in zijne ontwikkeling van datgene, wat de opheffing der orde voorbereidde en vergezelde, maar toch niet nalaten de woorden van Keizer jozef II aan te halen, welke hij aan den Spaanschen gezant te Parijs, den Graaf van aranda, schreef: ‘Clemens XIV heeft zich door de opheffing der Jezuiten een' duurzamen roem verworven; hun
| |
| |
naam zal voortaan slechts in de geschiedenis der kerkelijke twisten en van het Jansenismus vermeld worden. - Het synedrium dezer Loyoliten had den roem der orde, de uitbreiding harer grootheid en de verdonkering der overige wereld tot het eerste oogmerk zijner plannen gemaakt. Hunne onverdraagzaamheid was oorzaak, dat Duitschland de ellende van den dertigjarigen oorlog verduren moest. Hunne beginselen hebben de hendriks van Frankrijk van leven en kroon beroofd en waren oorzaak van de schandelijke opheffing van het edict van Nantes,’ enz. enz. Weinig voorzag de verlicht denkende jozef, dat de verderfelijke orde het hoofd zoo spoedig weder zou opsteken, en op nieuw overal hare pogingen zou aanwenden, om het licht onder de korenmaat te zetten en hare heerschappij wijd en zijd uit te breiden.
Het was er echter verre vandaan, dat met de opentlijke vernietiging der orde ook haar invloed en hare werkzaamheid in Duitschland zouden hebben opgehouden. De tot martelaars geworden Exjesuiten, zegt schlosser, werden als sluipende oppositie in geheime gezelschappen, in duizenderlei verschillende gedaanten nadeeliger, dan zij vroeger als heerschende en benijde magt geweest waren. Tegenover deze geheime woelingen ontstond een ander geheim verbond, waarvan de leden zich Illuminaten noemden, ter aanduiding van hunne zucht, om licht te verspreiden, in spijt van de pogingen der Exjesuiten, die zich overal indrongen en hunnen invloed meer en meer uitbreidden. Van een en ander en van de vervolging, waaraan de knapste en helderstdenkende mannen blootstonden, levert de tweede § met het opschrift: Stattler en Sailer. Jezuitismus. Illuminaten en Vrijmetselaars. Innerlijke gesteldheid der Duitsche staten en van hunne politie, ons de duidelijkste proeven; terwijl zij ons tevens tot de dwaasheden en verkeerdheden der geheime genootschappen inleidt. In eene volgende § wordt de staatsgeschiedenis vervolgd, en frederik en jozef tot op den tijd van het Duitsche Vorstenbond geschetst. Frederik's finantiële maatregelen worden daarbij in het ongunstige licht geplaatst, dat zij verdienen, en zijne tyrannieke handelwijze niet verbloemd; maar daarbij wordt tevens aangetoond, hoe zeer bij hem het belang van den Staat, gelijk hij zich dit voorstelde, de drijfveer was zijner willekeurige handelingen; terwijl aan andere hoven de willekeur
| |
| |
van gunstelingen en maitressen tot het nemen van soortgelijke maatregelen voldoende was. Met dat al laten zich deze maatregelen, die het volk onschuldig genot, b.v. het gebruik van koffij, ontzegden, of het prijs gaven aan de afpersingen en knevelarijen der Fransche pachters van de belastingen, of het door de toelating van loterijen in het verderf stortten, volstrekt niet verdedigen; en waarlijk, Hertog ferdinand van Brunswijk gaf frederik een zeer gematigd antwoord, toen deze van hem de goedkeuring van zijn gedrag verlangde en uit zijnen mond hoorde: ‘Sire, uwe onderdanen klagen welligt alleen daarover, dat gij hen minder vertrouwt, dan de Franschen.’ En dit bescheiden, maar toch ingewikkeld afkeurend antwoord bragt eene breuke tusschen de beide mannen te weeg, die niet weder geheeld werd; een trek, die frederik weinig vereert. Wat jozef betreft, dit gedeelte der geschiedenis wijst ons op zijne pogingen, om het regtsweeen in het Duitsche rijk te verbeteren, waarbij de veelvuldige tegenstand zijne beste bedoelingen verijdelde, en op zijne heimelijke onderhandelingen, om zijn rijk door bijvoeging van Beijeren uit te breiden, waarvoor hij zelfs België in ruil wilde afstaan. Deze onderhandelingen leidden echter tot geene uitkomst, maar bragten te weeg, dat frederik, gebruik makende van de jaloezij der overige staten, eene soort van verbond der Vorsten tot stand bragt tegen den Duitschen Keizer, om de integriteit der staten te waarborgen en hunne regten tegen alle inbreuk te handhaven. De zaak had echter geene gevolgen. ‘Over het Vorstenbond,’ zegt schlosser, ‘werd veel gesproken en, volgens Duitsche manier, veel geschreven en gedrukt; doch toen frederik in het volgend jaar overleed, spatte het gansche werk als
een luchtblaas uiteen, zonder ook slechts een spoor van zijn bestaan achter te laten.’
Belangrijker en onderhoudender zeker is het vijfde hoofdstuk, dat met bl. 153 van dit Deel eenen aanvang neemt, en over Frankrijk en Engeland handelt tot op het tweede jaar van den Noord-Amerikaanschen oorlog. Wij naderen nu den tijd, waarin wij het voorspel der Fransche revolutie aanschouwen, en zien alles tot deze vreeselijke losbarsting voorbereiden. De eerste § loopt over Engeland tot op 1772. Het was een tijd voor dezen staat van inwendige beroeringen, waartoe de dwaze maatregelen van den Koning en zijne
| |
| |
Ministers dikwijls de grootste aanleiding gaven. Men vindt hier de geschiedenis der staatkundige loopbaan van den verachtelijken wilkes, wien men juist door deze verkeerde maatregelen tot eenen martelaar verhief en tot een gewigtig persoon maakte, hetgeen hij anders niet ware geworden en nog minder verdiende te zijn. In ditzelfde tijdvak vallen ook de bekende brieven van junius, die meesterstukken van Engelsche prozastijl, over wier schrijver zooveel getwist is, zonder dat men immer tot voldoende zekerheid heeft kunnen geraken. De eerste beginselen van den twist, tusschen het moederland en de Noord-Amerikaansche koloniën dagteekenen ook van dezen tijd. Het was de strijd over het regt, om belastingen uit te schrijven. De Amerikanen wilden dit regt aan het Engelsche parlement niet toekennen, en de stijfzinnige Koning wilde juist daarom de zaak te ernstiger doorzetten en feitelijk toonen, dat het bedoelde regt hem en zijner regering toekwam. De wet op het zegel werd aangenomen, en daardoor de eerste aanleiding gegeven tot de latere afscheiding der Noord-Amerikaansche staten. Wat over het een en ander, over Lord bute en Lord north gezegd wordt, verplaatst ons geheel en al in het Engelsche staatsleven. Franklin treedt hier ook op, om de regten van zijn vaderland te verdedigen, gelijk wij hem in de laatste § § van dit Deel met gelijk oogmerk in Frankrijk werkzaam zien. - De tweede § zet het onderwerp voort, en verhaalt den afval der Amerikaansche koloniën en den strijd met de Londensche burgerij tot 1776. Wij behoeven den Schrijver hier niet te volgen. De gebeurtenissen zijn bekend en hier duidelijk uiteengezet.
Niet minder belangrijk is de volgende §, die Frankrijks toestand tot 1777 ons met levendige trekken voor oogen stelt. Welk een treurig tafereel! Een wellustig, bedorven hof, maitressen, die het roer van staat in handen hebben, Ministers, die zich geheel naar haren wil schikken, eene uitgeputte schatkist, millioenen verkwist aan de buitensporigheden van den Koning en zijne gunstelingen, de onophoudelijke strijd met de parlementen! Het moest alles wel uitloopen op eene geheele ontbinding der bestaande orde van zaken, te meer toen na lodewijk XV de goedhartige maar zwakke lodewijk XVI den troon beklom. De geschiedenis loopt hier tot op den tijd, toen turgot uit het ministerie
| |
| |
werd verwijderd, waaraan de Koningin en het hof niet de minste schuld hadden.
Een levendig tafereel van den Noord-Amerikaanschen oorlog tot op 1781 eindigt dit boekdeel; een merkwaardige strijd, bij wiens bijzonderheden onze aandacht gaarne verwijlt. En zoo ontbreekt het ook dit Deel van schlosser's geschiedenis niet aan rijken overvloed van belangrijke zaken. Een volgend Deel zal ons weder het oog op den invloed der letterkunde in dit tijdvak doen slaan.
|
|