J.H. Gebhard et Socios. 1844. Form. 8o. pag. 75.
Hoewel de verdiensten van onzen beroemden landgenoot leeuwenhoeck door de beoefenaars der ontleedkunde te allen tijde zijn erkend, zoo noemen wij het een hoogst gelukkigen inval van de Heeren le sueur fleck, halbertsma en van charante, om dezelve nogmaals te overwegen. Derzelver waarde klimt, wanneer men aan den eenen kant aanwijst, dat 's mans ontdekkingen door de nasporingen der ontleedkundigen van onze dagen bevestigd worden, die zoo veel meer volkomene werktuigen tot hunne dienst hebben, en aan den anderen kant in 't gemis dier laatste eene oorzaak vindt van de dwalingen of minder juiste begrippen, welke leeuwenhoeck aankleefde.
De Heer van charante bepaalt zich in deze verhandeling tot die onderwerpen, welke de Heeren le sueur fleck en halbertsma niet behandeld hebben. De vier verschillende Hoofdstukken hebben tot opschrift: de Nervis, de Epidermide, de Pilis, de materia ad dentes haerente. Bij derzelver afzonderlijke behandeling geeft de Schrijver de ondubbelzinnigste bewijzen van zijne grondige bekendheid met de ontleedkundige ontdekkingen onzer eeuw, terwijl zijn gezond oordeel telkens doorstraalt, wanneer hij de redenen opspoort, waardoor leeuwenhoeck ten opzigte van sommige punten dwaalde. Op meer dan ééne plaats worden wij van 's mans verdiensten overtuigd, terwijl wij aan den anderen kant op nieuws in ons gevoelen bevestigd worden, dat de microscopische ontdekkingen van latere schrijvers nog veel te wenschen overlaten, daar dezelve zoo zeer uiteenloopen en niet zelden elkander weêrspreken. Bijzonder valt zulks in 't oog bij de korte, doch volledige opgave der verschillende gevoelens aangaande de zamenstelling der zenuwen en die van de huid. Het bevreemdde ons intusschen, dat de Schrijver bij de behandeling van zijn onderwerp, vooral bij 't tweede en derde Hoofdstuk, geen gewag maakt van de nasporingen van den Weener Hoogleeraar berres, wiens werk, Ana-