Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 716]
| |
schrift, dat eene lectuur voor het algemeen moet bevatten, geheel misplaatst zijn, en ons tot bijzonderheden leiden, die voor een groot gedeelte onzer lezers niet alleen weinig belangrijk, maar ook geheel onverstaanbaar zouden zijn. Het eenige, wat met den aard van ons Maandwerk overeenkomt, is een kort verslag van datgene, wat hier gevonden wordt, van de wijze, waarop de Heer van lennep bij de uitgave der Theogonie van hesiodus is te werk gegaan. Wij verheugen ons van ganscher harte over den geleerden arbeid van den Hoogleeraar, die de meerdere rust van ambtsbezigheden, hem bij zijne klimmende jaren geschonken, besteedt tot het volvoeren van de taak, die hij reeds in den eersten mannelijken leeftijd zich had gesteld, maar wier voleindiging werkzaamheden van onderscheiden aard tot dusverre hadden verhinderd. Meermalen hadden wij den moed opgegeven, dat de uitgave van den Ascraeischen zanger, bezorgd door zulke bevoegde handen, het licht zoude zien, en gelijk wij dit als een wezentlijk verlies voor de geleerde wereld zouden hebben beschouwd, het zou ons ook bedroefd hebben om den roem van onzen vaderlandschen geleerde, die door kennis en smaak eene hooge plaats onder de literatoren behoort te bekleeden. Wij waren ook daarom verlangende naar de uitgave van den hesiodus, omdat wij den Hoogleeraar van lennep meer dan anderen tot dezen arbeid bevoegd rekenden. Wie kent niet zijne voorliefde voor het buitenleven, zijne ingenomenheid met alles, wat daarop betrekking heeft? Geen wonder, dat juist diegenen onder de klassische schrijvers, welke daarover handelen, de lievelingsonderwerpen zijner studie werden. Met Rec. zijn er voorzeker vele der vroegere discipelen van den hooggeschatten leermeester, die zich nog met groot genoegen de uren herinneren, waarin zij met hem enkelen dier schrijvers lazen, en hem of de Werken en Dagen van hesiodus hoorden verklaren, of onder zijne leiding de Georgica van virgilius eerst regt leerden verstaan. Boven vele anderen is de Heer van lennep dus de regte man, om de Opera et Dies, reeds zoo keurig door hem in Nederduitsche verzen overgebragt, te verklaren, en wij kunnen het ons verbeelden, hoe hij regt con amore dit gedeelte zijner taak zal bewerken. Van geheel anderen aard zijn de overige stukken van hesiodus, met name de Theogonie; maar ook dit onder- | |
[pagina 717]
| |
werp had sedert lang voor den Uitgever eene eigenaardige aantrekkelijkheid, en wie hem dit stuk op zijne collegiën hoorde toelichten of met hem over de sermo mythicus van hesiodus en homerus sprak, weet ook, wat hij hier van geleerde en schrandere uitlegging heeft te wachten. Wat de aangenaamheid van stof betreft, had zeker de Opera et Dies de voorkeur van behandeling verdiend; maar wij billijken volkomen de gronden, die den geleerden Uitgever hebben bewogen, om de Theogonia te laten voorafgaan, en willen onze lezers met korte woorden het eigenaardige van deze uitgave en bewerking des Heeren van lennep aanwijzen. Het staat bij den Uitgever vast, dat dit dichtstuk de vervaardiging der Opera et Dies is voorafgegaan; en deze meening heeft op zijne geheele beschouwing van de Theogonia grooten invloed. Het is bekend, dat in vroegeren en lateren tijd over de echtheid van vele grootere en kleinere stukken in dit gedicht door de geleerden is getwist. Men beweert, dat vele brokken van latere hand zijn bijgevoegd, of dat althans het geheel uit verschillende recensiën is ontstaan en derhalve niet tot ons is gekomen, gelijk het van hesiodus zelven afkomstig was. Met veel scherpzinnigheid is dit gevoelen meermalen verdedigd; en zijn de regels aangewezen, die men meende als interpolatie te moeten wegwerpen. Het eigenaardige van deze uitgave van den Heer van lennep bestaat daarin, dat hij dit gevoelen bestrijdt, of liever, gelijk hij zelf zich bescheiden uitdrukt, dat hij aantoont, dat het niet op zulke zekere gronden steunt, of men kan ook het tegendeel niet zonder waarschijnlijke gronden beweren. Het minder volmaakte, het gebrekkige in dispositie, de voorkomende herhalingen, waarin men de bewijzen van interpolatie meent te zien, zouden dit, naar het oordeel van den Uitgever, alleen dan zijn, wanneer men bij hesiodos reeds den geheel beschaafden en gevormden dichter konde verwachten. Was het in die dagen veeleer het genie, dan de kunst, die den dichter maakte, dan hebben wij geene redenen, om ons te verwonderen, dat wij nog zooveel gebrekkigs in zijn dichtstuk vinden, dat er niet die kunstige schikking in wordt gevonden, welke latere tijden eischten, en dat het niet vrij is van de herhalingen, waarvoor men zich later zorgvuldig wachtte. Evenmin zijn den Heer van lennep regels, gelijkluidend met die van homerus, een zeker bewijs van inter- | |
[pagina 718]
| |
polatie, daar de vraag over den leeftijd der beide dichters nog onbeslist is, en het derhalve ook niet is uit te maken, wie van beide aan den ander heeft ontleend, zoo niet beide de eenmaal over zeker onderwerp vastgestelde en algemeen aangenomene uitdrukkingen van oudere dichters hebben gebezigd. Een en ander moet geenszins strekken ter bewering, dat er geene interpolatiën in de Theogonia te vinden zijn, noch om de moeijelijkheid te loochenen, die sommige plaatsen medebrengen; maar het leidt tot het besluit, dat het vermetel is, om op hoogen toon en met stellige zekerheid te beslissen, wat voor geen zeker bewijs vatbaar is. Wil men zich daarvan overtuigen, teregt beroept de Heer van lennep zich op het verschil tusschen de onderscheidene commentatoren, die, eensgezind omtrent het algemeene punt, de veelvuldigheid der interpolatie, in de toepassing op de bijzondere plaatsen hemelsbreed verschillen. Het subjective gevoel beslist hier doorgaans, en datgene, wat de een voor minder gepast houdt, draagt ligt de goedkeuring van den ander weg. Het is in allen gevalle een zeer gebrekkige en onzekere maatstaf, te zeggen: ‘Zoo dit of dat ontbrak, ware het geheel beter en fraaijer.’ Pas dien regel ook eens toe op onze nieuwere dichters, ook op de meest geprezenen, en zie eens, hoe vele hunner dichtstukken den naam van onecht zouden moeten dragen, hoe vele brokken men zou kunnen afsnijden, en door die afsnijding het geheel in volmaakte schoonheid doen winnen! Ons komt het voor, dat de handelwijze van den Heer van lennep veel meer met den aard der zaak en de waarheid overeenkomt, dan die van hen, welke overal interpolatiën meenen te vinden en met stoute hand wegwerpen, wat hun niet behaagt; het conservative systeem is ook in dit opzigt niet aan de orde van den dag, en de geleerde Uitgever had reden, om aan het slot van zijne voorrede te zeggen: ‘Vix equidem sperare audeo, fore, ut quae in illo Commentario contra inveteratam iam magis magisque opinionem de factis in Hesiodeo carmine interpolationibus, deque variis eius recensionibus disputavi, multos ab opinione illa deducant, sed tamen futurum spero, ut me dissentientem ab se Viri Docti ferant, utque adeo quibusdam meum illud vetera Veterumque auctoritatem tuendi institutum aliquam habere videatur a novi- | |
[pagina 719]
| |
tate gratiam, cum certe novum id videri debeat, pridem in alia omnia digressis eruditorum hominum plerisque.’ Wij vinden in den Commentarius, behalve de gevorderde ophelderingen van woorden en zaken, ook eene naauwkeurige vergelijking van datgene, wat ten aanzien van de Theogonie door homerus en hesiodus is overgeleverd; eene vergelijking, die in vele punten gelijkheid, in sommige punten verschil van gevoelen aantoont; hetgeen tot de meening regt geeft, dat hesiodus, schoon geene nieuwe Goden verdichtende, zijne verbeelding en vinding bezigde bij het verhalen hunner geschiedenis, afkomst, huwelijk enz. Dat daarbij door den geleerden Schrijver niet is voorbijgezien, wat elders aangaande deze Goden wordt gevonden, spreekt van zelf, terwijl eindelijk de mythen en de sermo mythicus hem de stoffe tot belangrijke aanteekeningen opleveren. Wat den tekst aangaat, deze is met groote zorgvuldigheid bewerkt. Een aantal HSS. zijn vergeleken, en de varianten door onderscheidene geleerden aan den Uitgever medegedeeld, zoodat ook in dit opzigt deze uitgave zeer belangrijk is. Onder den tekst wordt van de gekozene lezing rekenschap gegeven. De Commentarius volgt achteraan en beslaat niet minder dan van bl. 126 tot 396. Zietdaar, wat wij onzen lezers aangaande dit boek meenden te mogen mededeelen, om hen opmerkzaam te maken op dezen arbeid van den geleerden Uitgever, en hun den aard, de inrigting en het kenmerkende dezer uitgave aan te wijzen. Er is een schat van geleerdheid in den Commentarius verzameld, met oud-Hollandsche vlijt en naauwkeurigheid bijeengebragt. De Heer van lennep sticht zich door dezen arbeid een schoon gedenkteeken, en niets wenschen wij vuriger, dat dat hem leven, gezondheid en krachten mogen gespaard blijven, om zijne uitgave van den geheelen hesiodus te voltooijen. Met groot genoegen zagen wij uit de voorrede, dat hij al aanstonds is voortgegaan, om de Opera et Dies voor de pers gereed te maken. Daarin niet minder, dan hier, zal hij op zijn eigen terrein wezen, en wij verlangen naar de voltooijing van dezen arbeid. De Heer van lennep heeft dezer dagen aan een ander aanzoek gehoor gegeven, hem menigmalen opentlijk en in het bijzonder gedaan, en heeft zijne verspreide Hollandsche gedichten, vermeerderd met eenige tot nog toe ongedrukte, bijeenverzameld en laten drukken. Hij heeft dat gedaan op | |
[pagina 720]
| |
eene wijze, die van zijne kieschheid getuigt, welke den kleinen schat niet voor het groote publiek wilde brengen en dien enkel aan zijne vrienden aanbiedt. Wij verheugen ons, dat hij tot de verzameling heeft besloten, waardoor zijne keurige gedichten aan de vergetelheid ontrukt worden, ofschoon Rec. zijne spijt niet kan ontveinzen, dat hij zelf en vele vereerders van de poëzij des voortreffelijken Dichters door het niet opentlijk uitgeven van het bundeltje buiten staat zijn, om zich in het bezit daarvan te stellen. Het moge klein zijn, maar het is rijk in echte poëzij, die door keurigheid en zoetvloeijendheid, door ware eenvoudigheid en dichterlijke gedachten en uitdrukking boven die van velen uitmunt. De Heer van lennep blijve nog lang een sieraad van onze letterkunde en voleindige gelukkig den nu aangevangen opentlijken arbeid! Met dezen wensch nemen wij afscheid van zijne Theogonia, die, ook wat druk en uitvoering betreft, allen lof verdient. |
|