| |
Uitstapje naar Noord-Amerika van Ch. Dickens. Uit het Engelsch. Te Amsterdam, bij C.F. Stemler. 1842. In gr. 8vo. 441 bl. f 4-50.
Snuifje Charles Dickens aangeboden door eene Amerikaansche Dame. In Brieven van Londen naar Nieuw-York. Te Amsterdam, bij C.F. Stemler. 1843. In gr. 8vo. XIV en 430 bl. f 4-50.
Wij voegen in onze aankondiging deze beide lijvige boekdeelen bijeen, omdat zij met elkander in eene naauwe, schoon
| |
| |
ook vijandige betrekking staan, en omdat het laatste zonder het eerste op vele plaatsen niet duidelijk zou zijn. De titels, gelijk die in het oorspronkelijke luiden, toonen dat verband insgelijks aan. Toen dickens van zijn uitstapje naar Noord-Amerika terugkwam, gaf hij zijne impressions de voyage uit onder den dubbelzinnigen titel van American Notes for general circulation. Op de dubbele beteekenis van het woord Notes, aanteekeningen en banknooten, zinspelende, noemt de Amerikaansche dame hare brieven: Change for the American Notes, gewisseld geld voor de Amerikaansche banknooten. Beide boeken verdienen na elkander te worden gelezen, vooral ook zoo men den geest van beide behoorlijk wil waarderen. De Amerikaansche dame had in zeker opzigt dickens geene grootere dienst kunnen bewijzen, dan door de uitgave van hare brieven. De onaangename, booze, kwaadwillige toon steekt zoozeer af bij den opgeruimden, goedhartigen toon van den Engelschen Schrijver, dat zij hare eigene zaak moeijelijk meer had kunnen benadeelen.
Onder de dingen, waarvan zij dickens vooral beschuldigt, behoort het oppervlakkige zijner beschouwingen. Hij houdt zich, hares inziens, te veel met kleinigheden op en laat de belangrijkste onderwerpen onaangeroerd, waartoe eene beschouwing van Noord-Amerika aanleiding moet geven. Op zich zelve is deze aanmerking niet ongegrond; maar zij verliest geheel hare kracht door het blijkbare doel, hetwelk de Engelsche Schrijver zich heeft voorgesteld. Het was zijn oogmerk niet, om staathuishoudkundige of andere diepzinnige vertoogen over den toestand van Amerika te schrijven. In de laatste jaren is èn in Frankrijk èn in Engeland zooveel van dien aard geschreven, dat hij zich daarvan gereedelijk kon ontslagen rekenen. De titel van zijn werk zelf duidt aan, dat hij zich van dergelijke diepzinnige onderzoekingen dacht te onthouden. Het waren banknooten, tot algemeenen omloop bestemd, en die dus niet te groot moesten zijn, aanteekeningen voor het groote publiek, die dus niet te diep moesten gaan. Wij erkennen dan ook op elke bladzijde schier den lossen, gemakkelijken, luchtigen, geestigen schrijftrant van boz, die zich meer een aangenaam onderhoud met zijne lezers voorstelt, dan dat hij van plan is, hun belangrijk onderrigt mede te deelen. Maar hij is een scherpzinnig opmerker, die de gave bezit, om datgene, wat hij opmerkt, eenvoudig en natuurlijk voor te dragen.
| |
| |
Er ligt over het meeste, wat hij verhaalt, eene waarheid, die ons aan zijne goede trouw niet doet twijfelen. Men zou zich ook zeer bedriegen, indien men meende, omdat de Amerikaansche dame het noodig heeft gevonden, dickens een Snuifje aan te bieden, dat hij over Amerika en de Amerikanen een ongunstig oordeel velde. Integendeel, veel, wat hij bij hen vindt, wordt door hem geprezen, niet zelden zelfs in vergelijking van zijne eigene landgenooten; maar vrijmoedig worden ook die punten in openbare toestanden en zeden gelaakt of bespot, die gisping of bespotting verdienen.
Wij willen hem niet overal vrijspreken van eenige overdrijving, en willen er gaarne wat afdoen, als hij ons eene beschrijving geeft van de varkens en hunne wandelingen door de Amerikaansche straten, van de tooneelen op de zeereis, op de stoombooten enz. Maar het zijn de charges van den caricatuurschilder, die niet beleedigen, maar slechts eenen lach wekken. Over het algemeen erkent men toch overal de zucht, om het goede te zien en op te merken, eene zucht, die waarlijk bij zijne tegenpartij niet gevonden wordt.
Eene andere prijselijke eigenschap van dit boek is deze, dat de vertrouwelijkheid van het huiselijke en gezellige leven niet wordt geschonden. Het is eene klip, waarop reisbeschrijvers ligtelijk vervallen, en een man, als dickens, die zoo gereedelijk de eigenaardigheden en zonderlingheden der menschen opmerkt, loopt daarvan vooral gevaar. Intusschen het is eene schending des vertrouwens, die in geen geval is goed te keuren. Herinnert men zich eindelijk, met welk eene overdrevene geestdrift men den hooggeschatten Schrijver van den dag in Amerika heeft ontvangen en gevierd, dan prijzen wij zijn juist gevoel, dat hem al deze eerbewijzingen met stilzwijgen heeft doen voorbijgaan, en hem alzoo voor de beschuldiging van een tegenwoordig maar al te gewoon egotisme heeft gewaarborgd.
Hij vertrekt met de stoomboot naar Boston, welks merkwaardige inrigtingen in het derde hoofdstuk worden beschreven. Met genoegen volgt men hem, in het vierde hoofdstuk, naar Lowell, de opmerkelijke fabrijkstad, wier wedergade men elders moeijelijk zal vinden, waar de beschaving tot onder de fabrijkarbeidsters is doorgedrongen, zoodat zelfs een door haar uitgegeven tijdschrift eene gunstige vermelding
| |
| |
verdient. Van Boston gaat de reis naar Nieuw-York en van daar naar Philadelphia, waar hij de gevangenis bezoekt, naar het stelsel van eenzame opsluiting ingerigt. Tegen zijne ongunstige beschouwing heeft men zich ook bij ons, en dat op zeer onheuschen toon, verklaard; als of het eene doodzonde ware, over zulk een punt anders te denken dan vele, misschien te regt, doen; en alsof het niet integendeel wenschelijk zij, dat ook de indruk, door het gezigt van dergelijke inrigtingen op andersdenkenden gemaakt, kenbaar worde. Dickens schildert, wat hij zag, en wat dit gezigt op hem uitwerkte, en doet dat getrouwelijk. De onpartijdige wil de zaken wel van alle kanten beschouwen en fulmineert niet op hem, die het niet met hem eens is. Na Washington bezocht te hebben en de wetgevende vergadering, bezocht dickens zuidwaarts Richmond en Virginië en reisde daarop naar het westen. Pittsburg, Cincinnati, Louisville, St. Louis, de Niagara, zietdaar eenige der plaatsen, waarnaar wij den reiziger achtereenvolgens verzellen, om dan nog een uitstapje te doen naar Canada, en eindelijk van Nieuw-York met de pakketboot weder naar Europa terug te keeren. Een afzonderlijk hoofdstuk wordt aan den slavenstand in Amerika toegewijd, en zeker, het tafereel, daarvan opgehangen, is alles behalve aanlokkelijk; maar het bestaat zoozeer uit echte bescheiden, dat aan de waarheid niet valt te twijfelen. Met eenige algemeene aanmerkingen wordt het geheel besloten, dat onderhoudend, luimig en aangenaam geschreven is.
Wij komen tot het boek der Amerikaansche dame, dat een Snuifje zal zijn, aan dickens aangeboden. Bij het lezen van den titel dachten wij, dat hier eene wederlegging zou worden gevonden van datgene, wat de Engelsche Schrijver ongunstigs over Noord-Amerika en de Noord-Amerikanen had gezegd, en wij waren reeds nieuwsgierig naar de logenstraffing van zaken, die allen schijn van waarheid hadden, en waarmede ook andere zaakkundigen, bijv. de geestige Schrijver, bekend onder den bijnaam van Uncle sam, geheel overeenstemden. Het boek zelf toonde ons, dat wij ons hadden bedrogen, en de wijze, waarop de Amerikaansche dame te werk gaat, geeft juist het bewijs voor de waarheid der verhalen van boz. Zij beantwoordt hem, door eene ongunstige en zwarte schilderij van Londen en de Engelschen op te hangen, eene schilderij, die zeker niet gevleid is, en waartoe
| |
| |
hier en daar zeer donkere kleuren zijn gebezigd, maar die toch van den anderen kant even zeker vele gelijkende trekken heeft. Men kan van haar niet zeggen, dat zij sine ira et studio schrijft, en dat haar oordeel onpartijdig is. Het ontbreekt haar intusschen niet aan geest en talent, en ook haar boek laat zich met genoegen lezen, zoo men zich eenmaal over dat opzettelijk booze heeft heengezet. Harde waarheden worden hier dikwijls gezegd, bijv. over het egoisme der Engelschen, over hunne zucht, om met hunne philantrophie in den vreemde te schitteren, terwijl er in hun eigen land nog zooveel voor wezentlijke menschlievendheid te doen overig is. Van tijd tot tijd evenwel, als zij ons staaltjes van de onkunde der Engelschen, vooral ook der Engelsche vrouwen en meisjes opdischt, zouden wij geneigd zijn te vragen, tot welke kringen de Schrijfster toch wel toegang moge gehad hebben, en wij zijn door alles geneigd, om te denken, dat dit wel niet de beste zullen geweest zijn. Erger wordt het, als onze Amerikaansche dame eene Engelsche van grove onkunde beschuldigt en zelve een' leelijken bok schiet. Men hoore, bl. 176: ‘Er is ook eene schilderij van both. Ik hoorde eene Engelsche lady haren cicisbeo vragen: “Welke beide?” (Het woord both beteekent in het Engelsch beide.) Zij scheen te denken, dat het eene schilderij was van de beide meesters, tusschen wier schilderstukken het was opgehangen. Indien de onkunde een zegen is, mag men Engeland allergelukkigst houden.’ Hier kijkt de aap leelijk uit de mouw. De Engelsche lady wist, dat er twee schilders van den naam both zijn geweest, en hare vraag getuigde dus even zeer van kennis, als de schampere aanmerking der Amerikaansche van onkunde.
Met dat al bevelen wij ook haar boek gaarne ter lezing aan, als eene onderhoudende en niet onbelangrijke lectuur.
|
|