doch reeds bestond de bezuinigingsmaatregel, die de opname der bekroonde stukken in de akademische Annalen verbood; een maatregel, die tot grove misbruiken aanleiding heeft gegeven en de geheele opheffing der uitschrijving van akademische prijsvragen als eene wenschelijke zaak doet achten: of was het niet een grof misbruik, hetwelk eenen zeer verkeerden geest onder jongelieden opwekt en tot zeer onregtvaardige beoordeeling aanleiding geeft, wanneer men toestond, dat de bekroonden de stukken, waarvoor zij de gouden medaille hadden behaald, later bezigden tot dissertatie, waarop zij promoveerden, en dat men hun dus geheel onverdiend en tegen alle regt en billijkheid aan eene dubbele eere gaf boven hunne commilitones, wier verhandelingen welligt van veel meer kennis en geleerdheid getuigden, maar ongelukkig slechts geene onderwerpen betroffen, waarover het der faculteit behaagd had prijsvragen uit te schrijven? Rec. wil gaarne erkennen, dat hij zich moeijelijk een denkbeeld kan maken van de onbeschaamdheid, die zich aldus eene vereering boven anderen kan laten welgevallen, terwijl zij gevoelen moet, die niet te verdienen, als die volstrekt in niets boven anderen moeite heeft gedaan. Mogten de Hoogleeraars, die thans op nieuw akademische wedstrijden hebben geopend, in het vervolg tegen zulk een misbruik waken! Doch dit ter loops.
De Heer de vries heeft een beter gebruik van zijne prijsvraag gemaakt. Hij heeft zijn stuk omgewerkt, de vergelijking tusschen de drie blijspelen weggelaten, en geeft het thans als eene bijdrage tot de kennis van vaderlandsche taalen oudheidkunde in het licht. Hij heeft hier vele blijken gegeven van den ijver, waarmede hij alles, wat tot de oude vaderlandsche letterkunde behoort, beoefent, en door zijne aanteekeningen eene niet onbelangrijke bijdrage geleverd ter bevordering van de studie, die hem ter harte gaat.
Hij heeft eene uitvoerige inleiding voorafgezonden, die dienen moet om den lezer op het standpunt te plaatsen, waaruit het blijspel van hooft moet beoordeeld worden. Hij handelt daarin over het oude Hollandsche blijspel, waaraan hij over het algemeen geringe kunstwaarde toekent, en waarop hij teregt om deszelfs zedeloosheid laag nederziet. Eene gunstige uitzondering maakt, zijns inziens, de Warenar van hooft. Wie zal dit ontkennen, die acht slaat op het onderwerp, den gang en het doel van dit blijspel, dat meer