Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 635]
| |
Toen bovenstaand werkje ons in handen kwam, dachten wij bij de aankondiging daarvan zeer kort te kunnen zijn. Reeds bij het lezen van de voorrede van den Vertaler veranderde onze gedachte; daar het bleek, dat deze vertaling niets anders was dan eenige opvolgende artikelen, voorkomende in de Gazette des Hôpitaux (niet Hopiteaux, zie voorrede) van het jaar 1843. Wie de lessen van velpeau zelf gehoord heeft, zal moeten zeggen, dat zij voor het oogenblik, bij gelegenheid dat zij over gebreken handelen, die juist in zijne zalen tegenwoordig zijn, allergeleerdst zijn. Maar er behoort geheel iets anders toe, om gedachten over eene bepaalde rij van gebreken als bijzonder werkje in het licht te geven; met regt mag men daarvan veel meer verwachten. Dit was dan ook blijkbaar de bedoeling van velpeau niet; de herhaling dezer lessen in de Gazette des Hôpitaux moge men veeleer aanzien als eene recapitulatie voor diegenen, welke van de lessen het een en ander gemist hebben, en ten anderen om den Franschen een overzigt te geven, wat er belangrijks in de hospitalen voorvalt. Tot meer wetenschappelijk doel heeft Referent deze geneeskundige courant nimmer kunnen brengen, en uit dien hoofde zal men dezelve waarschijnlijk wel courant genoemd hebben. In de bewerking dezer verzameling wordt de geleerde velpeau niet teruggevonden; over het algemeen is alles zeer oppervlakkig behandeld, en wel voornamelijk die punten, welke meerdere inlichting noodig hadden, zoodat men dan ook weinige nieuwe denkbeelden vindt. Welk doel de Vertaler dus gehad heeft, om onze taal met dit werkje te verrijken, begrijpen wij niet. Indien het noodig ware in onze taal (de reden waarvan wij niet inzien) een geschikt werk over beenbreuken te bezitten, dan had de Vertaler anderen kunnen vinden, die dit overwaardig zouden geweest zijn. Blijkbaar is het, dat hij zich door den naam van velpeau heeft laten verleiden, en dat het onderwerp zekerlijk niet aan den naam van den Schrijver beantwoordt. De korte inhoudsopgave zal zulks billijken. Het werkje, zoo als het voor ons ligt, beslaat 167 blad- | |
[pagina 636]
| |
zijden, en is voorzien van eene kleine voorrede van den Vertaler, waarin hij den oorsprong dezer lessen mededeelt. Hierop volgt een voorberigt van den Verzamelaar dezer clinische lessen, zijnde Dr. pajot, de chef de clinique van velpeau; die mededeelt, dat de 15 à 20 gevallen van beenbreuken, die korten tijd op elkander in het Hôpital de la Charité aanwezig waren, aan velpeau tot voorbeeld strekten. Het eerste Hoofdstuk (bl. 2-16) handelt over de sleutelbeenbreuken. Nieuwe denkbeelden vonden wij hier niet in; als een van de oorzaken dezer breuken wordt aangemerkt, de spierzamentrekking (celles qui se produisent spontanément); deze oorzaak wordt gezegd door velpeau slechts eenmaal waargenomen te zijn en dan nog niet bij volwassenen. Bij het foetus werd dezelve nu en dan door hem en anderen waargenomen; wij vragen: moest dit dan altijd deze oorzaak zijn? - Deze breuken zouden in menigvuldigheid gelijk zijn met die der voorhand. - Een tot nu toe opgegeven onderscheidingsteeken ontkent velpeau, namelijk het brengen van den zieken arm naar het voorhoofd; hij zegt, dat zulks immer met eenige inspanning slechts, gedaan kan worden. Tweede Hoofdstuk (bl. 16-24). Ribbenbreuken. Over het emphysema sprekende, wordt, naar ons inzien, veel te veel gewigt gehecht aan dit verschijnsel; waar dit van zoodanig belang is, daar zal hetzelve zelden het gevolg van eene ribbenbreuk, maar wel van belangrijker beleedigingen zijn. Bl. 19-20 is overigens opgevuld met hinderlijke herhalingen. Op bl. 22 vindt men den raad van velpeau opgegeven, om bij uitstorting van lucht eene troisquartsteek te bewerkstelligen. Dit in ieder geval te doen, zoude, naar het inzien van Ref., niet rationeel gehandeld zijn, daar de dampkringslucht, welke door de gemaakte wond niet geheel afgekeerd kan worden, noodwendig nadeeliger gevolgen zal na zich slepen, dan de lucht, die door de verscheuring van eenige luchtcelletjes buiten de long getreden is en aldaar reeds door het proces der ademhaling aanmerkelijke wijzigingen ondergaan heeft. | |
[pagina 637]
| |
In het overigens zeer korte derde Hoofdstuk (24-45) over de breuken van het opperarmbeen, vinden wij eene verdeeling, welke uitmuntend uiteengezet is; wij bedoelen de onderscheiding der breuken van den hals van het opperarmbeen in eenen ontleedkundigen en in eenen heelkundigen zin. Twee onderscheidingen, die bij de behandeling eene groote waarde verkrijgen. - Bij de behandeling der fracturen van het ondereinde van het opperarmbeen, maakt de geleerde velpeau te regt opmerkzaam op de onderscheidingsteekenen tusschen de beenbreuk en de ontwrichtingen van dit deel; een punt, waarop, helaas! reeds menig ervaren practicus gestruikeld heeft, en waarvoor men zich niet genoeg wachten kan. - Ref. vond hier eene opmerking, die door geen' practicus nog, zoo hij vermeent, waargenomen is, namelijk het nu en dan gelijktijdig voorkomen van de breuk van het ondergedeelte des opperarmbeens en van het sleutelbeen. Vierde Hoofdstuk (45-84). Breuken van den voorarm. De fractuur van het ondereinde van den radius zoude menigvuldiger voorkomen dan die van het been; de oorzaak daarvan spruit voort uit de vroegere verwarring met ontwrichting. - Het punt, of de breuken van het olecranon behandeld moeten worden door geheele uitstrekking of geheele of halve buiging, wordt critisch door velpeau nagegaan, en hij helt over naar de tegenwoordig algemeen in zwang zijnde behandeling, door den voorarm eene ligte buiging te doen ondergaan, waardoor de beenstukken het best bij elkander gehouden worden. Vijfde Hoofdstuk (bl. 84-91). De breuken van de onderkaak worden, naar het Ref. voorkomt, zeer oppervlakkig behandeld; de belangrijkheid en mindere bekendheid van deze breuk had wel eene uitgebreidere behandeling verdiend. - Velpeau nam bij deze fractuur bijna altijd waar eene vermeerderde afscheiding van het speeksel; waarschijnlijk ten gevolge van een' geprikkelden toestand der, in de nabijheid liggende, speekselklieren. In het zesde Hoofdstuk (bl. 91-141) worden de belangrijkste breuken, die van het dijbeen, nagegaan; al- | |
[pagina 638]
| |
hoewel dit gedeelte het grootste van het werkje uitmaakt, is het evenwel zeer oppervlakkig behandeld. Met het gevoelen van velpeau kan Ref. zich niet vereenigen, dat de herkenning der dijbreuken zoo gemakkelijk is; dikwijls zag Ref. door de aanmerkelijke bloeduitstorting of andere toevallen zoodanig eene belangrijke zwelling bestaan, dat het niet mogelijk was uit de veranderde rigting van het been eene fractuur op te maken. De vergezellende toevallen maken per se iedere beweging van het lid onmogelijk of hoogst pijnlijk, waardoor men en de scheiding in zamenhang zelve en de crepitatie der gebrokene einden zeker niet zal kunnen gewaar worden. - Hetzelfde Hoofdstuk vervolgende, vindt Ref. de uitspraak van velpeau te sterk, als hij zegt, bij eenen lijder, welke eene fractura ossis femoris heeft, en tevens eenige eigendommelijkheden van de breuk van den hals des dijbeens aanbiedt, dit laatste echter niet te kunnen gelooven, alleen omdat de lijder nog geene 40 jaren telt. In tegenspraak is hij hier met zich zelven, te weten, met hetgeen hij een blad vroeger zeide; daar hij het voorbeeld mededeelt dezer breuk op 17 jarigen leeftijd. - De onderscheidingsteekenen der breuk van den hals des dijbeens zijn echt practisch uiteengezet, en hierin, zijnde tevens het sieraad van het werkje, wordt de meesterlijke hand van velpeau herkend. De behandeling dezer gebreken volgens cooper, door velpeau gewijzigd, kwam ons zeer doelmatig voor. Zevende Hoofdstuk (bl. 141-144). Breuken van het bekken. Uit deze rij worden alleen vermeld die van het acetabulum; velpeau heeft evenmin als andere practici zekere vaste onderscheidingsteekenen voor deze breuk durven vaststellen. Wij vinden in het achtste en laatste Hoofdstuk (bl. 144-167), hetgeen over de breuken van het been handelt, niets dat ons bijzonder boeide. Integendeel had Ref. gedacht, dat deze belangrijke breuken duidelijker en omstandiger zouden uiteengezet zijn. Voor alle breuken geeft velpeau eenige verbanden | |
[pagina 639]
| |
aan, en voegt daarbij zijne wijzigingen, niet veel verschillende van de bestaande. In plaats van stijfsel gebruikt hij de dextrine, hetgeen eenige voordeelen boven het eerstgenoemde schijnt te bezitten. Gaven wij bij onze afkeurende meening van het werkje nog verschillende fiksch geschrevene punten aan, die men daarin aantreft; des te meer leed doet het Ref., de vertaling zelve in haren geheelen omvang te moeten afkeuren. Een wetenschappelijk werkje moet noodwendig de sporen dragen, dat schrijver of vertaler de taal, waarin hij schrijft of vertaalt, magtig is. Den stijl noemen wij zeer gebrekkig, op zeer vele plaatsen stootend, hier en daar onduidelijk, op enkele bladzijden onverstaanbaar. Bijna geene bladzijde vindt Ref., of men kan er eene menigte taal- of schrijffouten uithalen. Wij stippen de volgende slechts aan: bl. 8, dwarsch; 11, schuin-heid; 14, fassia stellata; 16, me(e)ningen; 17, boogen; 21, diagnostic; 23, weefzel; 58, tusschensbeensruimte; 99, gelo(o)ven; prognostie; 105, menbranosus; 109, zijtwaarts; voetzool is vrouwelijk, evenzoo dij; het verleden deelwoord van kruisen is niet gekruist, maar gekruisd; de onvolmaakte tijd van vervangen is niet vervong, maar verving; het woord toestel is mannelijk, terwijl het door het geheele werkje voor onzijdig doorgaat. Knistering heeft Ref. in geen Hollandsch woordenboek kunnen vinden. Breuk wordt nu eens mannelijk, dan vrouwelijk genoemd; kant en kanker zijn mannelijk. In de eigennamen vooral vindt men nu en dan grove fouten; men oordeele slechts: fabriSius, de hilden (in plaats van fabricius hildanus of ab hildano); dessault; bruning hausen; scouteten; voillemier en vollemier; lallemanT; hervez van chegion; geUsoul; nu eens gresely, dan grijsely; ailken voor aitken. Wij gelooven echter genoeg aangeduid te hebben, ten einde den Vertaler te doen inzien, dat en vertaling en correctie slordig bewerkt zijn. .. M... |
|