Het zoude velen de oogen kunnen openen en de slapenden waakzaamheid kunnen leeren. Treurig toch is het en zeer te bejammeren, ‘dat zooveel onschuldig bloed,’ gelijk de Schrijver, bl. 59, met regt aanmerkt, ‘voor vele Vorsten te vergeefs is gestort, te vergeefs die ondragelijke folteringen zijn gedragen. Immers nieuwe onderhandelingen met den Paus aan te knoopen, gelijk men zegt, dat Rusland voornemens is te doen; Roomsche zusters, onder welken liefelijken naam ook, vorstelijk in te halen, gelijk Napels gedaan heeft; Jezuiten terug te roepen, gelijk Nederland daarvan een schitterend voorbeeld heeft gegeven - in één woord, den Roomschen, ik zeg hier niet den Katholieken, maar den Roomschen de eenmaal ontruimde plaats weder in te ruimen, is, volgens de les der geschiedenis, niets anders, dan een nieuw bloedbad voor te bereiden en de koningrijken aan nieuwe omwentelingen prijs te geven.’
Wij kunnen het niet anders dan goedkeuren, dat de Schrijver niet onbepaald van de Katholieke Godsdienst, maar van de Roomsch-Katholieke, van het Ultramontaansch beginsel daarin, spreekt. Gelijk overigens zijn toon zeer gematigd is, blijft ook zijne stemming altijd rustig. De warmte, met welke hij de goede zaak verdedigt, geeft aan zijne redenen klem en verheft meermalen den stijl boven het middelmatige. Nogmaals - het boekje kome in veler handen. Het dringe door in de paleizen der Vorsten, zoowel als in de woningen der Katholieken. Het kan krachtig medewerken aan de uitbreiding van het rijk des lichts, en een heilzaam tegengif zijn tegen de schoonklinkende voorstellingen, welke van de zijde der Roomsch-Katholieken worden gegeven. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore!