Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe opstanding van onzen Heer Jezus Christus, in hare zekerheid en belangrijkheid voorgesteld door J.J. Doedes, Theol. Doct. en Predikant te Hall. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1844. In gr. 8vo. 163 bl. f 1-20.Het heeft den Heer doedes goed gedacht, het onderwerp zijner Akademische verhandeling in dit geschrift nogmaals ter sprake te brengen. Wat hij, vóór ongeveer drie jaren, ter dienste der geleerde wereld over de opstanding van onzen Heer geleverd heeft, vinden wij hier, omgewerkt en naar de behoeften van ongeletterden ingerigt, | |
[pagina 625]
| |
terug.Ga naar voetnoot(*) Wij meenen, dat hij daarmede een goed werk verrigt heeft. Na geëindigde lezing is het ons eene aangename taak, om van zijnen arbeid eenig beknopt verslag te geven. Genoemde Akademische verhandeling was voor verreweg het grootste gedeelte aan de uiteenzetting toegewijd van de zekerheid van 's Heeren verrijzenis, terwijl hare hooge belangrijkheid in een betrekkelijk kleiner bestek werd afgehandeld. Te regt heeft de Schrijver begrepen, nu hij voor een' uitgebreider' kring van lezers de pen opvatte, deze verhouding te moeten omkeeren. Dien ten gevolge wordt de zekerheid der daadzaak zoo beknopt mogelijk in het licht gesteld (bl. 3-49). Eerst worden daartoe de verhalen der vier Evangelisten afzonderlijk beschouwd en onderling in overeenstemming gebragt. Daarna wordt de geloofwaardigheid der opstanding aangewezen. Zoowel de waarheidlievende eenvoudigheid der jongeren en hunne droefheid na 's Heeren dood, als het gedrag van den Joodschen Raad, de wacht bij het graf en de ledige grafspelonk zelve sluiten de mogelijkheid van eenig bedrog uit. En de verschijningen van den opgewekten Heer mogen als een stellig bewijs voor de waarheid zijner verrijzenis worden aangemerkt. Dit een en ander, kortelijk uiteengezet, is genoegzaam tot overtuiging van wie voor overtuiging vatbaar is. Niemand, vertrouwen wij, die dit gedeelte naauwkeurig nagaat, zal het onbevredigd ter zijde leggen. Desniettemin hadden wij wel gewenscht, dat de Schrijver, naar zijn oorspronkelijk plan, enkele punten in losse aanteekeningen meer opzettelijk behandeld en bevestigd had. Wij eerbiedigen de reden, waarom hij later van dat voornemen is afgeweken; maar, onzes inziens, zou daardoor aan de behoeften van sommigen, voor wie hij schreef, zijn te gemoet gekomen. - Het tweede deel wijst de belangrijkheid van 's Heeren opstanding aan, en dient tevens tot bevestiging van hare zekerheid. Die heilvolle gebeur- | |
[pagina 626]
| |
tenis wordt eerst in betrekking geplaatst tot zijne vroegere lotgevallen, zijne getuigenis aangaande zich zelven en zijne wondervolle daden. Zij wordt daarna in verband gebragt met de veranderde gemoedsgesteldheid der Apostelen en met hunne lotgevallen na zijne hemelvaart. Voorts wordt er aangewezen, dat zonder haar noch de stichting der Christelijke kerk onder de Joden, noch hare uitbreiding onder de Heidenen verklaarbaar is; en eindelijk, dat zij voor onze regtvaardiging, onze zedelijke vernieuwing en onze toekomstige zaligheid volstrekt onmisbaar heeten mag. Het betoog, op deze wijze gevoerd, is streng logisch. Het verheft de daadzaak van 's Heeren verrijzenis boven allen redelijken twijfel. Het doet ons gevoelen, hoe oneindig groot belang wij er bij hebben, dat de Heer is opgestaan. Het stemt ons tot ootmoedigen dank aan den Vader, die zijnen Zoon, nadat Hij gestorven was, uit de dooden heeft wedergebragt. En alzoo blijft voor een iegelijk, die in staat is, den gang der redenering te volgen, de stichting niet achterwege. Tot bevordering daarvan had echter de redenering zelve, zoo wij meenen, meer populair en praktisch kunnen zijn. Wij vreezen, dat de inhoud, hoe weinig geleerdheid hier ook vertoond worde, in sommige opzigten te afgetrokken, te diepzinnig zijn zal voor menschen van den gewonen stempel. Er wordt te uitsluitend tot het verstand gesproken. Verbeelding en gevoel hebben ook hunne regten. Al is de stijl levendig en bloemrijk, de voorstelling zelve is misschien niet onderhoudend genoeg, om aan allen te behagen. Desniettemin verblijden wij ons hartelijk over de uitgave van dit geschrift, hetwelk in onze letterkunde eene eervolle plaats beslaat, en danken den Heer doedes voor den arbeid, daaraan besteed. Zijn wij wèl onderrigt, dan heeft hij, in de dagen, die zijne plaatsing te Hall zijn voorafgegaan, daarmede zich verpoosd van strengere letteroefeningen. Daarin moge hij velen ten voorbeelde zijn! En terwijl wij vertrouwen, dat hij niet zal ophouden, om, gelijk hij begonnen is, voor de wetenschap schatten op te leggen, koesteren wij tevens den wensch, dat hij nog meermalen in de gelegenheid | |
[pagina 627]
| |
moge worden gesteld, om onze Nederduitsche letterkunde met geschriften, zoo als dit er een is, te verrijken. |
|