| |
| |
| |
Geschiedenis der achttiende Eeuw en der negentiende tot op den ondergang van het Fransche Keizerrijk, door F.C. Schlosser, Hoogleeraar te Heidelberg. VIde Deel. Te Groningen, bij W. van Boekeren. 1843. In gr. 8vo. 344 bl. f 2-70.
De geleerde Geschiedschrijver vangt met dit deel een nieuw tijdperk der door hem behandelde geschiedenis aan, het derde tijdvak der achttiende eeuw, van het einde des zevenjarigen oorlogs tot op den afval der Noord-Amerikaansche provinciën van Engeland. De staatkundige geschiedenis en die van het burgerlijke leven van dien tijd levert de stoffe op voor zijne eerste afdeeling; en hij vangt die in het eerste hoofdstuk aan met de zuidelijke staten van Europa. In eene eerste § handelt hij over den zamenhang van de nu volgende met de vorige deelen. Met korte woorden is, volgens schlosser, de slotsom der geheele geschiedenis der achttiende eeuw van den Utrechtschen en Rastadtschen vrede af tot op het begin der Fransche omwenteling toe zamen te vatten. ‘Deze geschiedenis toont namelijk, hoe regenten en ministers zich tot op den tijd der omwenteling beijverden, de inrigtingen der middeleeuwen uit te roeijen en eene monarchale revolutie te bewerken, hoe voorts datgene, wat de monarchen alleen voor zichzelve gedaan hadden, in den loop der eeuw democratisch voor het volk dienstig worden moest, en eindelijk hoe de inrigtingen der middeleeuwen tegen het einde der eeuw aristocratisch nieuw werden gegrondvest.’ (Bl. 2.) In de voorgaande deelen zagen wij het eerste punt dezer slotsom reeds meermalen bevestigd; nu zullen wij zien, hoe deze van de regenten uitgaande revolutie zich van lieverlede over geheel Europa uitbreidde. De vorsten en regenten waren op dien tijd het volk vooruit, dat zich nog aan het oude hield en zich daarom verzette tegen de nieuwigheden, welke werden ingevoerd; ‘vandaar de tegenstand, dien pombal, jozef II, struensee en gustaaf III ondervonden.’
Met de werkzaamheid van den eerste dezer mannen vangt de tweede §, die over Portugal handelt, reeds dadelijk aan. Dit land verkeerde in eenen treurigen toestand; zwakkelijke, bijgeloovige en onbeduidende vorsten volgden elkander daar op, en het viel pombal, een' man van kracht en ge- | |
| |
weld, die daarenboven met de vriendin van de koninginnemoeder was gehuwd, niet moeijelijk, om zich geheel van den jongen koning meester te maken, onder wien hij aan het bestuur kwam. De eerste strijd, dien de Portugesche minister had te strijden, was met de gevaarlijke en magtige orde der Jezuiten. Deze strijd was bij pombal enkel een staatkundige; de magt der Jezuiten in Portugal was groot, grooter nog, dan in andere landen, door hare rijkdommen en door het bezit eener bloeijende kolonie in Amerika. Wat men ook tegen de orde moge aanvoeren, hare verdiensten in Paraguay zijn niet te miskennen, en de geheele handelwijze van pombal te haren aanzien is niet te regtvaardigen. Schlosser zoekt dit ook niet te doen, hoeverre hij ook anders verwijderd is van vooringenomenheid met eene orde, die in vele opzigten de pest der maatschappij mag worden genoemd; en hij laat niet na, het inconsequente van pombal's handelwijze te doen opmerken, als hij eerst de inquisitie en hare magt fnuikte, en haar later weder deed herleven, toen hij haar noodig had, om den ongelukkigen Jezuit malagrida te laten verbranden. Men kan hem overigens den roem niet ontzeggen, dat hij veel goeds heeft zoeken te stichten, vele misbruiken afschafte, na de vreeselijke aardbeving, die schier geheel Lissabon verwoestte, krachtige maatregelen van herstel nam; maar men mag tevens niet verzwijgen, dat hij tot doorzetting zijner plannen te veel willekeur en geweld bezigde, en dat hij die plannen zelve met den
geest en de ontwikkeling des volks niet in verband wist te brengen, waardoor bijna alles, wat hij had bewerkt, na zijnen val wederom te niet ging.
In de derde § wendt zich het verhaal tot Napels en Spanje. Wij zien hier, onder karel III van Spanje, IV van Napels, soortgelijke tooneelen van hervorming, van strijd tegen de Jezuiten. Een tanucci speelde daarbij in Napels, aranda in Spanje de grootste rol. Trouwens, dat hier veel te hervormen en te verbeteren viel, is niet twijfelachtig. Het pauselijk gezag was hier vooral groot; de geestelijkheid gehoorzaamde meer den paus, dan den koning, en wat de geestelijkheid zelve moest beteekenen, zullen wij gevoelen, als wij lezen: ‘Men telde (volgens colletta) in het koningrijk Napels destijds honderd en twaalf duizend geestelijken, waaronder twee en twintig aartsbisschoppen, honderd en zestig bisschoppen, zes en vijftig duizend vijfhonderd
| |
| |
priesters, een en dertig duizend achthonderd monniken en drie en twintig duizend nonnen. Alleen in de stad Napels vond men zestienduizend personen van den geestelijken stand.’ Eene hervorming was hier hoogst noodig, en tanucci begreep, met paus benedictus XIV over een concordaat te moeten onderhandelen. Wil men het oordeel van eenen man, als schlosser, over concordaten weten, hij geeft het met korte woorden, als hij spreekt over een concordaat, ‘hetwelk van oudsher een onheilspellend woord was, daar elk sedert het Wormser onder keizer hendrik V met het Roomsche hof gesloten concordaat niet anders dan tot valstrik gediend heeft.’ Ook hier bragt het concordaat tot weinige resultaten, en tanucci zag zich genoodzaakt, om zich aan het geschreeuw der geestelijken niet te storen en eenvoudig te verordenen, wat hij noodig achtte. Daaronder behoorde eene bepaling, dat van elke 10,000 zielen ten hoogste tien priesters mogten worden gewijd, en vooral ook het opmerkelijke verbod, dat geene pauselijke bullen zonder vooraf verleende koninklijke goedkeuring mogten worden bekend gemaakt. Zoo werd dan in eenen geheel Roomschen staat het regt van placet noodzakelijk geoordeeld, waartegen nog onlangs in ons vaderland door zekere partij zulk een geweldige kreet is aangeheven. Voor het overige waren de veranderingen en hervormingen, die in het werk werden gesteld, vooral bestemd, om den adel en de geestelijkheid in hunne magt te verminderen en het koninklijke gezag te vergrooten, en won het volk zelf slechts weinig. - In Spanje werd de strijd tegen de Jezuiten vooral door aranda tot eene beslissing gebragt, maar de verdediging der genomen maatregelen zal niemand bij eenig gevoel van regt en billijkheid op zich nemen. In éénen nacht (31 Maart 1767) werden alle Jezuiten in
hechtenis genomen. Er waren daaronder vele geleerde en geachte mannen, die nu als gemeene misdadigers werden behandeld. Hun lijden was verschrikkelijk; zij werden naar Civita Vecchia overgevoerd, waar de pauselijke regering hun niet eens toestond te landen. - De overige maatregelen van aranda, de geschiedenis van zijnen vriend olavides, wiens naam eenmaal door geheel Europa weêrgalmde, en die, eerst als ketter veroordeeld, later een dik boek ten voordeele van de Spaansche religie schreef, leveren den Schrijver stof tot een belangrijk en levendig tafereel, waarvan de slotsom is, ‘dat de vorsten en
| |
| |
hunne dienaren in Spanje, even als in de verdere monarchale staten van Europa, reeds voor de Fransche omwenteling voor het door hen zelve verbreide licht bevreesd werden en niet meer behoedzaam voorwaarts, doch onvoorzigtig achteruitgingen.’ (Bl. 131.)
Het tweede hoofdstuk verplaatst ons in de Noordelijke staten van Europa, en wel in Scandinavië. Eene eerste § behandelt de geschiedenis van Denemarken, en ook hier is het een hervormende minister, die schier uitsluitend de aandacht tot zich trekt. Wij worden intusschen hier in eene geheel andere wereld verplaatst. Het is eene ministeriële aristocratie, welke hier het land regeert. Aan den glans van het hof wordt alles opgeofferd. Mindere ambtenaren leden gebrek, en ‘in een tijd, toen in Duitschland en ook in Denemarken duizend daalders nog eene zeer hooge bezoldiging was, trok menig hoog ambtenaar jaarlijks dertigduizend daalders uit de rijkskas.’ (Bl. 134.) Het bestuur van bernstorff en zijne vrienden vindt dan ook in schlosser geen onvoorwaardelijken bewonderaar, hoezeer hij ook de verdiensten en het edele karakter van den zoo even genoemden staatsman regt laat wedervaren. In Denemarken gebeurde, wat ook in latere tijden en ook onder ons niet zeldzaam is geweest. ‘Wat de fabrikant won, werd aan de overige onderdanen onttrokken. Om namelijk fabrieken te hebben, moesten de ondernemers derzelve met geld worden ondersteund, en om deze producten van inlandsche nijverheid aan den man te kunnen brengen, moest men de goedkoopere en betere van het buitenland met zware regten belasten, of, wat somwijlen ook al geschiedde, ze ganschelijk verbieden.’ (Bl. 135.) Christiaan VII beklom in Januarij 1766 den troon, en onbeduidender, ellendiger vorsten hebben er zeker slechts weinigen geregeerd. In de diepste verdorvenheid verzonken, verteert hij ligchaams- en zielskrachten en was in de eerste mannelijke jaren een krachtelooze, half krankzinnige grijsaard. Struensee, oorspronkelijk een geneesheer, verkreeg eenen alles vermogenden invloed en regeerde
in zijnen naam met onbeperkte heerschappij. Partijdigheid alleen kan ontkennen, dat struensee in vele opzigten een weldoener voor Denemarken is geweest, maar het ontbrak hem aan wijsheid, bezadigdheid en gematigdheid bij zijne hervormingsplannen en aan moed en geestkracht bij bezwaren; en hij was daarbij in hooge
| |
| |
mate baatzuchtig en ligtzinnig. Met dat al zal men toch de zestien maanden van zijn bestuur als gewigtig voor de zaak des lands moeten beschouwen, wanneer men de voordeelen leest, welke Denemarken, volgens höst, aan zijn beheer had te danken: ‘bewerking van zelfstandigheid, opheffing der censuur, toeneming van verdraagzaamheid, hervorming van onderscheidene collegiën, ineensmelting der finantiën met het cameraalwezen, nieuwe indeeling van het postambt, betere inrigting der tolkantoren, hervorming van den Koppenhaagschen magistraat, oprigting van het hof- en stadsgeregt, verandering van het Gottorpsche oppergeregtshof, regeling der commissoriale regtbanken, verbetering der politie, verzachting der strafwetten, uitsluiting van onwaardige personen van ambten en posten, bespoediging van regtszaken, beperking van de uitgaven van het hof, invoering der gelijkheid voor de wet en ten aanzien van de staatslasten, bestrijding van de rangzucht, vrijstelling van den invoer en verbod van den uitvoer van het graan, vrijheid van den korenhandel door het zuidelijke Noorwegen, bearbeiding eener nieuwe pharmacopea, magtiging tot het bedienen van den doop in huis, uitbreiding der koepokinenting, bekrachtiging van de vrijheid der boeren, verbetering van het armwezen, verzorging van de hoofdstad met hout, zuivering en verlichting der straten, nommeren der huizen’ Waarlijk, bij deze lange lijst van meer of minder belangrijke resultaten van struensee's bestuur doet het ons leed, dat hij door zoovele andere verkeerde en onbetamelijke maatregelen zijnen eigenen val veroorzaakte en zijnen naam in menig opzigt aan de verachting prijs gaf. Schlosser, wien men niet zal te laste leggen, dat hij de gekroonde hoofden spaart, twijfelt aan de misdadige betrekking tusschen struensee en de koningin karolina mathilda geen
enkel oogenblik. Zoodanig is niet het oordeel van allen. Hare verwijdering was voor de plannen der zamenzweerders even noodzakelijk, als die van den eersten Minister, en geene middelen werden onbeproefd gelaten, om hare schuld te bewijzen. Met regt is van struensee's bekentenis aangaande dit punt gezegd, dat hij daardoor, èn zoo de zaak waarheid was, èn indien hij de Koningin lasterde, in beide gevallen evenzeer zijne straf verdiende. Onvoorzigtig had karolina mathilda zeker gehandeld; maar de wijze, waarop men haar tot eene zelf beschuldiging dwong, was onmenschelijk en ontneemt
| |
| |
aan die beschuldiging alle waarde. In hare ballingschap werd zij te Celle schier als eene heilige vereerd en als een weldoende Engel bemind. Denemarken won bij den val van struensee niets, en zijne plaats werd door anderen van mindere verdiensten vervangen.
De geschiedenis van Zweden gedurende het tijdperk, waarover in de tweede § wordt gehandeld, is merkwaardig door den aanvang der regering van gustaaf III en de omwenteling in den stand van zaken, door dezen bewerkt. De Koning had niet meer dan eene schaduw van gezag, en de Stenden des rijks waren tot een ijdel schrikbeeld geworden. Eenige weinige adellijke familiën regeerden, en waren in twee partijen verdeeld, die der Mutsen, de Russische, en die der Hoeden, de Fransche partij. Op den rijksdag van 1765-1767 hadden de eerstgenoemden de bovenhand behouden, maar de staat van zaken werd onder hun beheer zoo treurig, dat een buitengewone rijksdag noodzakelijk werd. Reeds in dien tijd deed gustaaf, toen nog kroonprins, zich kennen, en dreef in den rijksraad den wil van zijnen vader door. Na den buitengewonen rijksdag, waarbij de partij der Hoeden weder den boventoon kreeg, bezocht hij Frankrijk en zoog daar de beginselen der Fransche philosophie en verdorvenheid in. Daar leerde hij ook den eed gering te achten, en bezwoer, na den dood van zijnen vader, de acte, waarbij hij zich verbond tot handhaving der bestaande staatsregeling en tot stellige wering van de weder-invoering der koninklijke alleenheersching, terwijl hij op hetzelfde oogenblik met het Fransche ministerie afsprak, om de staatsinrigting in den monarchalen zin te veranderen. In Augustus 1772 werd de omwenteling in dien zin voltooid, en de vleijers van gustaaf hebben als een bewijs van grootheid van ziel geroemd, dat de Koning op den eigen dag, waarop het lot van zijn geheele rijk op het spel stond, voor de dames van zijn hof eigenhandig borduurpatronen teekende!! Dat deze verandering van zaken hare goede zijde had, zal gereedelijk worden erkend. Maar het bestuur van gustaaf had ook zijne zeer slechte zijden, en onder deze behoort de schandelijke geldverspilling voor feesten en
spelen, en niet minder het koninklijke jenevermonopolie.
Het derde hoofdstuk beschouwt de overige noordelijke staten Polen, Rusland, Pruisen tot in 1778. Wij kunnen den Schrijver hier niet volgen op al de jammerlijke toonee- | |
| |
len van verwarring en twist, waarvan het rampzalige Polen het slagtoffer was, en die de voorbereidselen waren tot de later gevolgde deeling des rijks. Het was in dien tijd, dat (in 1764) het defensief tractaat tusschen Rusland en Pruisen werd gesloten, waarbij in een geheim artikel deze beide rijken over Polens toekomst beslisten. ‘Dit,’ zegt schlosser (bl. 250) ‘was het onzalige tractaat, dat van 1764 tot op den huidigen dag de bron van al het ongeluk der volken van Europa werd, vermits het het voorbeeld van al die sedert gesloten tractaten was, waardoor het lot en het innerlijk bestuur der zwakkere staten van de overeenkomsten, wapenen en diplomaten van de magtiger mogendheden ten volle afhankelijk werd. Dit eerste tractaat werd tegen de Polen, de volgende, naar deszelfs voorbeeld ingerigte werden tegen de vrijheid der volken gesloten, zoodat het altijd nog woekerende zaad der tweedragt tusschen de regerenden en geregeerden door deze verdragen der vorsten werd uitgestrooid. Nadat het regt der bajonetten eenmaal tegen Polen en Turken gediend had, gold het ook tegenover de regten der volken. Deze knarsetandden, verbeidden de Goddelijke wraak, welke later de overmagtige geweldenaars vijf en twintig jaren lang op den voet gevolgd is en hen, zoo zeker eene Voorzienigheid de werelden regeert, ook verder zal achterhalen.’
De Turksche oorlog en de eerste verdeeling van Polen eindigen dit deel. Dit laatste vooral is een treurig tafereel, waarbij wij niet nalaten kunnen den heldenmoed te bewonderen dier Poolsche Magnaten, die zich tot op het laatst tegen een besluit aankantten, waarbij een derde deel van het rijk werd opgeofferd. De vrede, met de Turken gesloten, is de laatste merkwaardige gebeurtenis, welke hier verhaald wordt.
Wij hebben een zeer onvolledig verslag gegeven van den inhoud van dit deel van schlosser's Geschiedenis, maar toch voldoende, om te doen zien, dat het werk niet in belangrijkheid vermindert. Het zevende deel, ons reeds ter hand gekomen, zal ons eerlang gelegenheid geven, om andermaal de aandacht onzer lezers op dit merkwaardige boek te vestigen.
|
|