Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 592]
| |
pische Histologie. Te Utrecht, bij van Paddenburg en Comp., 1844. In gr. 8vo. 26 bl. f : - 35.Wanneer men de rigting nagaat, welke de beoefening der Geneeskunde gedurende de laatstverloopene jaren, genomen heeft, dan valt van zelf hare nadere aansluiting aan de natuurkundige wetenschappen in het oog, ja men ontwaart bij velen een streven, haar in de rij zelve dier wetenschappen te plaatsen. Veelzijdig is het nut, hetwelk voor haar uit deze nadere aansluiting is voortgevloeid; door de physische hulpmiddelen, welke men in lateren tijd is begonnen aan te wenden, is de herkenning van verscheidene ziekten zekerder geworden, terwijl men door scheikundig en mikroskopisch onderzoek dieper tot in het wezen van vele verschijnselen, uit het gezonde en zieke leven, is doorgedrongen. Zal men echter deze hulpmiddelen met vrucht aanwenden, dan behoort men eene zekere geoefendheid in derzelver gebruik verkregen te hebben. Met name geldt zulks ook van het gebruik van het mikroskoop, en het zal derhalve de goedkeuring wegdragen van elk, die op vooruitgang in het geneeskundige prijsstelt, dat aan de Utrechtsche Hoogeschool door den Hoogleeraar harting een geregelde cursus over Histologie gehouden wordt, en men mag het door ZEd. gekozen onderwerp zijner redevoering, bij gelegenheid van de opening van dien cursus, als allezins gepast aanmerken. Minder gepast kwam ons echter de openbaarmaking dezer redevoering, door den druk, voor. Bij eene dergelijke openingsrede toch kan men geen diep ingrijpen in het onderwerp, geen afdalen tot in bijzonderheden verwachten; de tijd daartoe is te beperkt, de hoorders staan gedeeltelijk nog niet op de hoogte, om den redenaar overal te volgen, en de bijzonderheden zullen voor hen gedurende den cursus zelven ontwikkeld worden: weinige, met kracht en warmte uitgesprokene woorden zijn voor de gelegenheid voldoende en volkomen berekend, om de hoorders met lust en ijver voor het onderwerp hunner studie te bezielen. Maar hetgeen voor die gelegenheid en voor die hoorders berekend was en welligt ook door de meesten onzer met genoegen gehoord zoude zijn, heeft daarom nog geene zoo groote belangrijkheid, dat het door de drukpers algemeen verspreid behoeft te worden. Ref. althans moet erkennen, dat hij zich na de lezing dezer openingsrede eenigzins teleurgesteld | |
[pagina 593]
| |
gevoelde, te meer, daar hij van den bekwamen Schrijver iets meer degelijks had verwacht. Na eene vrij lange inleiding, waarin over het vergankelijke van het stoffelijke, over het onvergankelijke van de wetenschap, over den vooruitgang dezer laatste en met name van de natuurkundige wetenschap, en over het verband tusschen deze en de geneeskunde wordt gehandeld, komt de Hoogleeraar eerst op p. 10 tot zijn eigenlijk onderwerp, hetwelk hij onder drie gezigtspunten beschouwt. 1o. Het gebruik van het mikroskoop maakt den geneeskundige meer geschikt voor de goede uitoefening van zijn beroep; en zulks wel, omdat het zijnen waarnemingsgeest scherpt. Dit eerste punt komt ons eenigzins gezocht voor: één der zintuigen, waarmede wij waarnemen, moge gescherpt worden, den invloed op den geest van waarnemen zien wij minder in. Het waarnemen aan het ziekbed, waar de geneesheer de teekens, die hem in zijne diagnostiek leiden, moet opsporen en niet zelden, als 't ware, moet voor den dag brengen, om er naderhand een ziektebeeld uit te construeren, kan zeer goed vergeleken worden met het determineren eener plant- of diersoort, omdat men ook daar naar verborgen kenmerken zoekt en die naderhand met andere vergelijkt en zoodanig, door het maken van eene logische gevolgtrekking, derzelver waarde in het gegeven geval bepaalt. Maar met het gebruik van het mikroskoop gaat de vergelijking meer mank, daar men hier slechts het waarnemingsvermogen van één enkel zintuig scherpt; het werktuig, het mikroskoop, brengt hier de verborgene kenmerken voor den dag, niet onze scherpzinnigheid; door het werktuig wordt voor ons het beeld van het voorwerp geconstrueerd, maar wij construeren het niet zelve, wij merken het slechts op. Er zijn verscheidene wetenschappen, waardoor onze scherpzinnigheid (in den metaphysischen zin) wordt vermeerderd; zoo bijv. door de beoefening der logica, der mathesis, en, om ook iets, wat met het mikroskoop in betrekking staat, te noemen, der optica: maar of het gebruik van het mikroskoop, qua tale, iemand tot het maken van scherpzinnige diagnoses zal opleiden, hieraan meenen wij te mogen twijfelen. Trouwens de ouden, die het mikroskoop niet kenden, stonden, wat hunnen waarnemingsgeest betreft, waarlijk niet bij de nieuweren achter, daar zij met hunne geringe hulpmiddelen dikwijls tot zulke zuivere diagnoses geraakten. Het tweede | |
[pagina 594]
| |
punt van 's Hoogleeraars redevoering kwam ons voor, van meer belang voor zijn onderwerp te zijn: door het mikroskoop hebben wij de kennis verkregen van vele zaken, welke voor den wetenschappelijk gevormden geneeskundige van het hoogste belang zijn. De Hoogleeraar wijst hier vlugtig op het nut van het mikroskoop voor de kennis van de elementaire zamenstelling der geörganiseerde ligchamen en voor het onderzoek van alle pathologische veranderingen. Met eenige bevreemding lazen wij hier de volgende woorden: ‘Ik noem hier alleen [namelijk, als iets, wat wij aan het mikroskoop te danken hebben], de ontdekking van den omloop des bloeds.’ Zooverre ons bekend is, hebben noch serveto (1552), die den kleinen bloedsomloop ontdekte, noch ook harvey (1628), aan wien wij de kennis van den grooten bloedsomloop verschuldigd zijn, van het mikroskoop gebruik gemaakt. Wij lezen, uitdrukkelijk bij sprengel (Versuch einer pragm. Gesch. d. Arzneyk. Th. IV. p. 98 ed. 1821 sq.), dat malpighi het eerst in 1661 den omloop des bloeds, door de kleinste vaten, door middel van het mikroskoop aantoonde, en (p. 117), dat leeuwenhoek in 1690 zulks nog naauwkeuriger deed zien. Intusschen was harvey zelf reeds in 1657 overleden en had nog vóór zijnen dood de voldoening, de meesten zijner tegenstanders van hunne vooroordeelen te zien terugkomen; terwijl in hetzelfde jaar van zijnen dood zijne merkwaardige ontdekking bevestigd is geworden door de inspuiting van geneesmiddelen in de aderen. De bloedsomloop was dus reeds ontdekt, vóórdat men door het mikroskoop de kleinste takverspreidingen der bloedvaten waarnam; en deze waarneming strekte slechts ter bevestiging van datgeen, wat reeds door harvey was ontdektGa naar voetnoot(*). Overi- | |
[pagina 595]
| |
gens hadden wij dit tweede gedeelte der verhandeling, als het belangrijkste, wel eenigzins vollediger gewenscht; de Schrijver had hier kunnen wijzen op den invloed van het mikroskopisch onderzoek op onze kennis van de inflammatie, op de zenuwphysiologie, op de leer der zintuigen enz.; door al hetwelk ZEd. meer positief zoude hebben aangeduid, welk nut het mikroskoop reeds heeft aangebragt, dan door het medegedeelde voorbeeld van apoplexia nervosa, waardoor de Schrijver wil aantoonen, welk nut het mikroskoop welligt nog kan aanbrengen. In de derde plaats spreekt de Hoogleeraar van het mikroskoop, als een werktuig, door welks gebruik de geneesheer in sommige twijfelachtige gevallen den waren aard der ziekte kan ontdekken. Ook dit punt is belangrijk, maar wordt door den Hoogleeraar, uit den aard der zaak, slechts oppervlakkig behandeld; er wordt even gesproken van de sputa, van de urine, van de spermat[h?]orrhoea, van de melk enz., al hetwelk in naauwelijks anderhalve bladzijde wordt zamengevat. Het doet ons leed, dat onze beoordeeling niet gunstiger is mogen uitvallen; wij erkennen, dat de gelegenheid, waarbij deze redevoering werd uitgesproken, van dien aard was, dat een dieper doordringen in het onderwerp niet te pas kwam; maar juist daarom hadden wij gewenscht, dat de Heer harting, die ten onzent eenen welverdienden naam, als grondig natuuronderzoeker, bezit, zich niet had laten overhalen, een dergelijk stuk, hetwelk oorspronkelijk niet voor de drukpers bestemd was, door den druk meer algemeen te maken. Juist de weinige belangstelling, welke men ten onzent nog steeds aan de mikroskopische onderzoekingen, in het geneeskundige, schenkt, maakte eene grondige behandeling van het onderwerp dezer redevoering dubbel wenschelijk. |
|