De Minnezanger van Gravinne Ada van Holland. Door Pieter Jacobsz. II Deelen. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots en Comp. 1843. In gr. 8vo. 599 bl. f 4-80.
Waren wij nog in de dagen, toen het bij ons aan goede oorspronkelijke historische romans ontbrak, misschien viel aan dit verhaal een gunstiger onthaal ten deel, dan wij het thans durven voorspellen. Elke proeve, zoo zij niet geheel en al mislukt was, vond toen aanmoediging, te groote en te weinig vorderende aanmoediging. Sedert dien tijd worden wij overstroomd met slechte en middelmatige historische romans, en mogen ons ook beroemen er goede te bezitten, welke met die van vreemden oorsprong om den prijs mogen dingen. Nu kan een verhaal, dat wel niet dadelijk verwerpelijk is, maar zich toch door niets bijzonders onderscheidt, niet meer op de vroegere toegeeflijkheid rekenen. Er is in dezen roman te weinig vinding, te weinig noodzakelijk verband tusschen de onderscheidene gedeelten; de verwikkeling van het niet-historische is te alledaagsch om te boeijen. De geschiedenis zelve is in den laatsten tijd meermalen door dichters en romanschrijvers met meer of minder goed gevolg behandeld, en is daarom minder gelukkig gekozen, vooral, omdat zij zulk een groot gedeelte van het geheel moet beslaan, en bij het hoogst gewone der intrigue (liefde tusschen eene adellijke jonkvrouw en den minnezanger, die later blijkt een gestolen kind uit het geslacht der wassenaars te zijn) bijna uitsluitend de aandacht moet gaande houden.
Wij kunnen aan dit boek dus geenen hoogen lof geven, schoon het misschien in leesgezelschappen, waar allerlei romans worden verslonden, zijne lezers wel zal vinden. Het vignet is ellendig.