Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 567]
| |
Het doel van dit werkje is, zoo als de Schrijver in het voorberigt zegt, om de jeugd op eene meer gemakkelijke wijze, dan tot hiertoe is gevolgd, de aarde te leeren kennen, hetzij haar geheel of slechts gedeeltelijk te behandelen, en dus in plaats van eene drooge en dorre opsomming en aanwijzing van landen, zeeën enz., bij wijze van verhaal der jeugd meer lust voor de aardrijkskunde in te boezemen. De Schrijver heeft tot proeve daartoe uitgekozen onze Nederlandsche Oost-Indische bezittingen, en geeft in negen Hoofdstukken het navolgende: I. Waarom lodewijk zijn vaderland verliet. Toebereidselen tot de reis naar Java. Het afscheid. II. Het kanaal. Een koopvaardij-fregat. Het reisgezelschap. Levenswijze aan boord. De passaat. Het Neptunusfeest. Een storm. III. De straat Sunda. Zeeroovers. De reede. Wat de Oost-Indiën voor Nederland zijn. De haai en de kadet. De haai en de matroos. Een orang-haar en een oud-gast. Batavia. Het Chinesche kamp. De kostelijke ananas. IV. Hoe de Javanen oorlog voeren. V. De weg van Batavia naar Buitenzorg. De Botanische tuin. Mijne onvangst bij de Heeren bronbeek. Het zoeken van eetbare vogelnestjes. De jagt op wilde buffels. Gevecht tusschen eenen karbouw en eenen tijger. VI. Iets over de geschiedenis van Java en deszelfs tegenwoordigen toestand. Javaansche bergbewoners. De Preanger-regentschappen. Eene Negara. Een vulkaan. Het beklimmen van den berg Gedé. Een Rhinoceros. VII. De bamboes. Koffijtuinen. Thee. Sawah's of rijstvelden. Hoe de geringe Javaan reist, en waaruit zijn huisraad bestaat. Algemeen overzigt. De Keizer en zijn schip. VIII. Reis van Cheribon naar Samarang. De zeeroovers. De Apen-kolonie. Soerabaija. Eene Javaansche bruiloft. De moorddadige vischvangst. Kwartelgevechten. Gevecht van eenen tijger en eenen stier. Vertrek naar Amboina. IX. Amboina. De kruidnagelboom. De notenmuskaatboom. De slang en het kind. De vuurspuwende berg. Opium. De oepas en de civetkat. De wraakzuchtige Molukker. Besluit. Ziedaar wat wij hier over onze Oost-Indische bezittingen aantreffen. Rec. is overtuigd, dat eene drooge opsomming en aanwijzing van landen, steden, rivieren enz. weinig aanlokkelijks heeft, en dat, gelijk de Schrijver zegt, de stof bij uitstek schoon is, doch dat alleen de vorm, waarin men haar giet, van alle bevalligheid kan ontbloot zijn; en dat zij | |
[pagina 568]
| |
eerst dan den geest tot aandacht boeijen zal, wanneer men haar in een beter kleed doet optreden, en men smaak genoeg zal hebben om hare uitstekende innerlijke waarde meer in het oog te doen vallen; doch is dit alles zoo, dan kon men hier wel wat meer verlangen en verwachten, want de beschouwing van onze Oost-Indische bezittingen is over het algemeen zeer oppervlakkig. Wij ontnemen niets aan de waarde van sommige beschrijvingen en het levendige van den stijl, doch wij hadden Geographisch, ook in den tekst, wat meer gewenscht. 't Is waar, de kaart, welke achter het werkje is gevoegd, geeft beter dan deze een overzigt dier Bezittingen, ofschoon er in de opgaven der grootte en bevolking met de bestaande kaarten eenig verschil bestaat: de aanteekeningen, welke de kaart behelst, zijn intusschen zeer uitvoerig. Wij willen hierover niet verder uitweiden, maar eenige duistere uitdrukkingen en misstellingen, die ons onder het lezen zijn in het oog gevallen, mededeelen. Niet duidelijk vonden wij de beschrijving van een' vuurtoren, (bl. 13) waarin, bij het invallen der duisternis, een tamelijk groot vuur, doorgaans van gaz, wordt ontstoken. Op bl. 14 wordt gezegd: ‘Het schip was een koopvaardij-Fregat; aldus noemt men een schip, dat met drie masten prijkt, en van 280 tot 400 scheepstonnen kan laden.’ Dit moeten zeker lasten zijn: Fregatten laden doorgaans van 4 tot 500 lasten. De spelling der Maleische woorden is niet altijd even naauwkeurig: bl. 19 onrangbaar (oningewijde) voor orangbâroe (nieuweling), op verschillende bladzijden vindt men het als op bl. 19; bl. 34, kuli voor koelie; bl. 39, penang voor pinang; bl. 42, mangastan voor manggistan; bl. 68, diepo niegro voor diepo-negoro; bl. 70, badattie-karren voor pedâtie (de karren, waarmede de voortbrengselen vervoerd worden, worden algemeen door buffels getrokken;) bl. 76, sapa sitoe voor syâpa cetoe; bl. 80, gedé voor gedee; bl. 89 als 70; bl. 90, Negara's voor nagâra, niet dorpen, maar gewest; beter dejsa, daar Negara voorkomt in het Bantamsche, waar men het gebergte Bodjo-Negara vindt. Zoo mede een adsistent residentschap in Bandjar-negara in de residentie Banjoe-maas; bl. 93, Adie-Pattie voor Adipattie; dalem voor dâlam. Ofschoon het boekje zich aangenaam laat lezen, herhaalt | |
[pagina 569]
| |
Rec. dat hij, voor het doel, hier meer had verwacht, en hij doet, zonder overigens iets aan de goede pogingen van den Schrijver te willen te kort doen, bij deze gelegenheid, als met de beschouwing van dit boekje in naauw verband staande, hulde aan het door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, in het vorige jaar, uitgegeven werkje: Handleiding tot de Aardrijkskunde van Nederlands Oost-Indische bezittingen, waarin men eene naauwkeurige beschrijving van de onderscheidene deelen, welke onze bezittingen aldaar uitmaken, aantreft; terwijl dezelve in eene juiste en geregelde orde wordt behandeld. Rec. wenscht, met het nu aangekondigde, ook bijzonder dat boek niet alleen in handen van allen, die in eene regtstreeksche of zijdelingsche betrekking tot onze bezittingen aldaar staan, maar ook van allen, die lust hebben om meerdere kennis van die zoo rijke gewesten op te zamelen, waarmede da belangen van ons vaderland zoo naauw verbonden zijn. De plaatjes, die in het werkje zijn gevoegd, stellen voor, het Neptunus-feest, en een gezigt der Reede van Batavia: het eerste een steendrukje vrij scherp en hard, het laatste een bekend plaatje, door veelwaard gegraveerd: het vignet stelt een gevecht voor tusschen eenen karbouw en een tijger: de karbouw is zeer hoekig geteekend, en wanneer men den kop van den tijger bedekt, heeft het overige gedeelte veel van een' windhond. 't Is ook, alsof de tijger den karbouw voorbijloopt, in plaats van met zijne partij in gevecht te zijn. Dat men toch, geeft men plaatjes, die immers altijd ter versiering van een boekje moeten dienen, zorge, dat zij van goede teekening en uitvoering zijn! |
|