Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 551]
| |
B.T. Lublink Weddik, Evangelisch-Luthersch Predikant te Amsterdam. Te Amsterdam, bij G. Portielje. 1842. In gr. 8vo. 198 bl. f 2-25.Onder de groote mannen, die de Heer der Gemeente in het begin van de XVIde Eeuw verwekte, om, ieder in den voor hem best passenden kring, aan het gezegende werk der kerkhervorming te arbeiden, bekleedt melanchthon eene der eerste plaatsen. Stond de onwrikbaar moedige luther aan het hoofd; de man, dien de eertitel: Leermeester van Duitschland versiert, stond waardig aan zijne zijde. Gelijk het leven en bedrijf van den een' voor onze landgenooten eenen waardigen beschrijver naar de behoeften en vordering van dezen tijd gevonden heeft in den Eerw. lublink weddik, zoo wordt ook deze beschrijving van melanchthon's leven en karakter door denzelfden bij ons ingeleid. Het is eigenlijk eene verkorte en hier en daar vrije overbrenging van een Hoogduitsch geschrift: Versuch einer Charakteristik melanchthons als Theologen und einer Entwickelung seines Lehrbegriffs, von friedr. galle. Wij noemden zoo even het Leven van luther door lublink weddik een naar de vorderingen van dezen tijd geschreven werk, en wij bedoelen daarbij voornamelijk de bronnenstudie, die er bij ten grondslag ligt. Zoo is ook deze schets van melanchthon's leven, en inzonderheid van 's mans beminnelijk karakter en edele denkwijze, meest ontleend uit zijne schriften en brieven; teregt wordt in de voorrede gezegd, dat schier op ieder blad niet galle, ook niet de Vertaler, maar Magister philippus (gelijk hij door zijne tijdgenooten dikwijls genoemd wordt) zelf spreekt, schrijft, of denkt. Het leven van dezen Kerkhervormer was niet zeer rijk aan afwisselingen; de beschrijving daarvan kon dus kort zijn. Intusschen wordt datgene, wat invloed op de ontwikkeling van 's mans verstand en kundigheden had, niet voorbijgezien, en eene afzonderlijke bijlage schetst melanchthon's latere ontwikkeling en aanvankelijke opentlijke werkzaamheid te Tübingen, naar een Hoogduitsch geschrift van l.f. heyd: melanchthon und Tübingen in 1512-18. Ein Beytrag zu der Gelehrten- und Reformations-Geschichte des sechzehnten Jahrhunderts. Breedvoeriger is de uiteenzetting van 's mans karakter en werkzaamheid. Na in een eerste Hoofdstuk dan verwijld te hebben bij melanchthon's jeugd en | |
[pagina 552]
| |
eerste ontwikkeling, wordt in een tweede een kort overzigt gegeven van zijne werkzaamheden ten behoeve der godgeleerdheid, niet alleen in zijne lessen en voorlezingen, maar ook vooral door de uitgave zijner werken, waarvan de eerste uitlegkundige, de verklaringen van paulus' brieven aan de Romeinen en Korinthen, benevens van het Evangelie van johannes, buiten weten van den bescheiden opsteller door luther werden in het licht gezonden en spoedig door ophelderingen van de meeste Bijbelboeken gevolgd werden. Niemand was meer bevoegd, om zulke schriften te geven, dan melanchthon, wiens fijne kennis van de Grieksche taal hem reeds op twintigjarigen leeftijd tot Hoogleeraar in dezelve te Wittenberg deed beroepen, en waarin hij reeds in zijne jeugd geacht werd al zijne tijdgenooten te overtreffen, gelijk erasmus de eerste Latinist van zijnen tijd was. Melanchthon zelf uitte herhaaldelijk zijn gevoelen, dat ieder Godgeleerde, die den Bijbel wil verklaren, kennis moet bezitten van de talen en de oudheid; dat hij vervolgens een redekundige, en eindelijk een getuige wezen moest. Met dit laatste wilde hij niets anders zeggen, dan dat alleen het vroom gemoed voor de regte kennis der waarheid vatbaar was; hetzelfde, wat men in later' tijd het theologisch beginsel noemde, dat naast het geschied- en letterkundige ten grondslag bij de uitlegging moest dienen, ook het testimonium Spiritus Sancti in de Dogmatiek genoemd. Naar deze grondregelen is melanchthon's uitlegging hoogst eenvoudig, zich houdende aan de eigenlijke beteekenis, die uit de taalkennis der woorden blijkt en door den zamenhang gevorderd wordt. Hij kwam (en dit was geene geringe verdienste voor dien tijd en in een' man, zoo doorervaren in de wijsbegeerte van aristoteles) ten opzigte van dit punt in lijnregte tegenspraak met de in zwang zijnde wanbegrippen der scholastieke wijsgeeren, die zich bij hunne uitleggingen veroorloofden, allen bedenkelijken zin en onzin in den tekst te leggen. De invloed van deze grondregelen, en melanchthon's wijze van bijbelverklaren wordt elders in korte trekken aangewezen, en wel in het vijfde Hoofdstuk: Nadere beschouwing van melanchthon als Godgeleerde, waaruit wij deze bijzonderheden ontleenden, en hetwelk, dunkt ons, van het tweede niet had moeten gescheiden zijn, of in allen gevalle er dadelijk op volgen. Wij zien nu eerst melanchthon als Godgeleerde in eenige alge- | |
[pagina 553]
| |
meene trekken en een kort overzigt van zijne voornaamste werken voorgesteld; ontvangen daarna eene beschouwing van 's mans zedelijk en godsdienstig karakter; vervolgens wordt aan de betrekking tusschen luther en melanchthon een afzonderlijk Hoofdstuk gewijd; en eerst nu volgt, wat met Hoofdstuk II onmiddellijk zamenhing, de nadere beschouwing van den man als Godgeleerde, bestaande in eene aanwijzing, welke vakken der godgeleerdheid, en hoe hij die beoefende, bewerkte, onderwees en in het licht stelde. Deze volgorde achten wij minder gelukkig te zijn en de goede houding van het geheel te benadeelen. Zij berooft het geschrift van eenheid, gelijk over het geheel de onderscheidene Hoofdstukken wel eenigzins naar afzonderlijke verhandelingen gelijken; eene meerdere ineensmelting der deelen, waardoor den lezer, wanneer hij aan het einde is gekomen, meer één groot geheel in den zamenhang van deszelfs deelen voor den geest staat, zouden wij gewenscht hebben. Doch wij ontkennen de moeijelijkheid daarvan niet. Eer wij uitweidden, bleven wij bij melanchthon's bijbelverklaringen. Na deze wordt melding gemaakt van de Loci communes Theologici; een werk, dat een voorbeeld is geworden voor de meeste Protestantsche bearbeidingen der geloofsleer, en zulk eenen aftrek had, dat het vijf jaren na deszelfs verschijning vijftien uitgaven in het Latijn en tien in eene Hoogduitsche vertaling beleefde, en gedurende het leven van den Schrijver in het oorspronkelijke vierentwintigmaal herdrukt werd; voorts van een paar andere zijner leerstellige werkjes; van zijne polemische en symbolische schriften, aan het hoofd van welke laatste, als het beroemdste, staat de Augsburgsche Confessie en hare Apologie; en eindelijk zijne Confessio doctr. Eccl. Saxon., ‘in de hoop op eene bevrediging met de Katholieken op het Trentsche Concilie vervaardigd.’ Deze aanhaling herinnert ons, geene melding te hebben gevonden van melanchthon's vruchtelooze pogingen tot het bewerken eener andere vereeniging, van de Grieksche met de Protestantsche kerk, waartoe hij een in het Grieksch vertaald afschrift van de Augsburgsche Confessie, met eene eenvoudige voorstelling van de leer der Protestanten, aan den Patriarch van Konstantinopel zond (leo allat. de consens. Eccl. Orient. et Occ. III. 8.2.) Met eene en andere aanmerking over den schrijfstijl van melanchthon wordt dit Hoofdstuk besloten. Uit de nadere | |
[pagina 554]
| |
beschouwing van den Hervormer als Godgeleerde voegen wij er bij zijnen arbeid aan de Kerkelijke Geschiedenis, waarin hij zeer ervaren was (gelijk ook in de wereldlijke, blijkens zijne voortzetting van het Chronicon carionis); aan de werken en lotgevallen der Kerkvaders; terwijl hij tot de beoefening der Kerkhistorie vooral genoopt werd door de godgeleerde twisten, in zijnen tijd gevoerd, waarom hij, vooral om met vrucht de Roomsche kerk te kunnen wederleggen, de leer, gebruiken en gewoonten der vroegste Christenen naspoorde. En met betrekking tot de leerstellige godgeleerdheid zien wij in melanchthon den vertegenwoordiger der vrijere denkwijze in zijne dagen, die hem b.v. in den strijd over de Adiaphora veel verdriet berokkende; hij keurde het betamend gebruik der Rede in zaken van Godsdienst geenszins af, getuige zijne denkbeelden over den invloed der zonde op 's menschen verstand, maar nam toch het rationalistisch standpunt onzer dagen niet in. Met de bedenkingen tegen de Christelijke openbaring, voor zoo verre zij in dien tijd gemaakt waren of werden, was hij bekend en hij bestreed ze, aandringende op liefde en verdraagzaamheid in bijzaken, maar streng en naauwgezet ten opzigte van hetgeen hij als het wezentlijke van het Christendom aanmerkte; vanwaar zich in den anders zoo zachtzinnigen man de goedkeuring van den in ons oog gruwelijken moord van servetus laat verklaren. Met dat al was hij den strengen volgeren van luther niet orthodox genoeg; en vandaar mag het misschien mede komen, dat zijne verdiensten minder algemeen, dan die van dezen zijnen vriend, gekend en erkend worden, en hij zelfs min of meer op den achtergrond is gesteld. Elkander in liefde te verdragen, was wel melanchthon's grondbeginsel, maar het was voor dien woelzieken tijd, waarin de grondslagen van het gebouw der Hervorming moesten gelegd worden, niet geheel en al geschikt, schoon de man, die aldus dacht, gezind was en werkte, op zijn standpunt ook weder een gezegend werktuig in de hand van den Heer der Gemeente was. Want, was er, om eenen beslissenden stap te doen, een man van luther's heldenmoed noodig; zou het eene vruchtelooze poging geweest zijn, wanneer men de dwalingen en misbruiken met zachte hand had willen verwijderen, - het was eene wijze en gelukkige schikking van het Godsbestuur, dat melanchthon met zijn zachter karakter hem ter zijde stond, om de | |
[pagina 555]
| |
te hevige opwellingen te matigen en de wilde waterlooten zijner hevigheid met wijze handen te regter tijd te besnoeijen. Ook nog in een ander opzigt was het goed, dat aan luther een man als melanchthon op zijde stond. De eerste had den tijd (en misschien ook de bedaardheid van geest) niet, om de Christelijke waarheid in zamenhang en orde te ontwikkelen en voor te dragen. Hij begreep dat zelf, zeggende: ‘Mijn geest, behalve dat die in fijnere wetenschap onervaren en onbeschaafd is, doet niets, dan een groot woud en eenen hoop van woorden voor den dag te brengen. Daardoor komt het ook, dat ik zoo opbruisend en woelig ben, en een strijder, die met tallooze monsters moet kampen. Ik ben geboren om tegen allerhande benden en duivels krijg te voeren en te velde te trekken; daarom zijn mijne boeken ook zoo oorlogzuchtig. Ik moet klompen en steenen uit den weg ruimen, doornen en heggen uitroeijen, en ben de grove houthakker, die den weg moet banen en bereiden. Maar onze Magister philip gaat stil en net zijn gang, plant en begiet met rust, naar de rijke mate van gaven, welke God hem heeft gegeven’Ga naar voetnoot(*). In dit opzigt erkent de groote man de onschatbare verdiensten van zijnen medehelper, gelijk wij die ook nog behooren te erkennen van den man, wiens geleerdheid, waarin hij al zijne tijdgenooten overtrof, zoo uitnemend aan de zaak der Hervorming, aan luther's Bijbelvertaling enz. dienstbaar was; waardoor de Hervorming iemand bezat, die de oude wijsbegeerte en scholastieken redeneertrant grondig verstond, zoodat hij de drogredenen en middeleeuwsche spitsvindigheden der Roomsche geleerden op hun eigen grondgebied kon bestrijden. Dit is ook hoofdzakelijk het resultaat van de beschouwing over de onderlinge betrekking tusschen luther en melanchthon, en de wederkeerige diensten, die zij zamen, ofschoon ook in lateren tijd als Godgeleerden (niet als menschen) eenige spanning, om niet te zeggen verwijdering, bij hen plaats had, aan de zaak der Hervorming bewezen. Ten aanzien van melanchthon's karakter wordt eene verdiende hulde bewezen aan zijne gevoeligheid, goedhartigheid, matigheid, vergenoegdheid, welwillendheid, hulpvaardigheid, toegevendheid, vriendschapstrouw, bescheiden- | |
[pagina 556]
| |
heid, zachtmoedigheid, vredelievendheid, en zijn inborst verdedigd tegen de beschuldiging van wankelmoedigheid en lafhartigheid; waarbij niet verzuimd wordt de opmerking, dat geloof en het opnemen van den geest van het Evangelie in eigen hart en zin de bron was, waaruit deze edele zielshoedanigheden opwelden; gelijk aan de vroomheid, gemoedelijke, maar verstandig bestuurde godsdienstigheid van den grooten man regt gedaan wordt. Deze beminnelijke eigenschappen worden, gelijk, als gezegd, alles, wat in dit geschrift voorkomt, bewezen met plaatsen uit melanchthon's brieven en schriften, en aanschouwelijk gemaakt door mededeeling van bijzonderheden uit zijn huiselijk leven, die de levensbeschrijving aanvullen en eene aangename onderhoudendheid aan dit geschrift bijzetten. Van melanchthon's laatste dagen en stichtelijk afsterven wordt aan het slot van dit geschrift melding gemaakt, en zijn portret, benevens een fac-simile van zijn handschrift, versiert het in eenen vrij zuiveren stijl geschreven, zindelijk uitgevoerde boek, waarvan de hoofdzakelijke inhoudsopgave, zoo als wij die met eenige opmerkingen mededeelden, misschien de beste aanprijzing is. En inderdaad, het is in dezen tijd wel belangrijk, eenigzins nader bekend te worden met de geschiedenis dier onsterfelijke mannen, die het licht van het Evangelie, zoo lang verduisterd, met vernieuwden glans hebben doen schitteren, en een werk aangevangen, welks zorgvuldige voortzetting naar de behoefte van onzen leeftijd voor ieder pligt is, die de waarheid in christus kan ontwikkelen, en aanprijzen als de kracht Gods tot zaligheid. Indien wij datgene, waarin zij uitmuntten, ons ten voorbeelde stellen, en de gebreken, die hen aankleefden, hetzij ten gevolge van karakter, hetzij door invloed van hunnen leeftijd, leeren vermijden, dan kan het veel goeds stichten, bekend te worden met hun innerlijk en uiterlijk leven. In dit en nog vele andere opzigten tellen wij de meerdere aandacht, die men in onze dagen vestigt op het leven en de schriften der Hervormers, een gezegend teeken des tijds, waarvan de vruchten ook voor het thans weder zoo listig aangevallen Protestantisme niet anders dan weldadig kunnen zijn. In die overtuiging meenden wij een weinig meer ruimte voor dit verslag te mogen bedingen, hopende dat het tot de lezing van het boek zelf uitlokke.Ga naar voetnoot(*) |
|