maakt. Immers gewigtiger stuk is er nooit, dan hetgene over geheel iemands nalatenschap beslist. Alleen het huwelijkscontract kan, in veelomvattendheid, met de uiterste wilsbeschikking worden vergeleken.
Referent kan zich niet vereenigen met der Schrijvers gevoelen, bl. 115, dat de Hypotheekbewaarder, volgens Art. 9 van het besluit van 8 Aug. 1838, S.B. No. 27, de inschrijving, overschrijving, vermelding of aanteekening op de registers zou moeten, ja zelfs, dat hij die zou mogen weigeren, indien wel, overeenkomstig het tweede lid van Art. 37 der wet op het Notarisambt, vermeld waren gemeente, sectie en nummer, maar niet, naar Art. 9 van gezegd besluit, de hoegrootheid, zoo als die bij het kadaster bekend staat. De Notarissen waren verpligt naar het besluit van 1838 te handelen, zoo lang er geene wet was, die anders bepaalde; maar, nu bij de wet op het Notarisambt van 1842 de opgaaf der hoegrootheid niet meer gevergd wordt, schijnt ons de Hypotheekbewaarder onbevoegd, om de overschrijving van een stuk te weigeren, hetwelk naar den eisch der wet is opgemaakt, of de aanteekening na te laten, die hij, krachtens zulk stuk, anders zou behooren te doen. Voor zichzelven verkiest echter Referent de omschrijving ook der kadastraal bekende hoegrootheid van de percelen, als strekkende tot bevordering der duidelijkheid. Hij heeft daarom de gewoonte dit nimmer na te laten, maar gelooft desniettemin, dat de Hypotheekbewaarder noch overschrijving, noch inschrijving, noch aanteekening zou mogen weigeren, indien alleen gemeente, sectie en nummer waren aangeduid. Bij doorhalingen zal men zich moeten houden aan de omschrijving, bij het borderel van inschrijving geschied.
Over het algemeen onderscheidt zich ook dit werk, zoowel door grondigheid van redenering, als door helderheid van denkbeelden en juistheid van uitdrukking.