zijne onderneming begunstigers gevonden in de Heeren j. de vries, w.h. tijdeman, s. de wind enz. - Bij wien wekt dit weten geene gunstige verwachting? Wij rekenen het Dr. scheltema tot eer, dat hij, zediglijk zijne eigene krachten wantrouwende, met dergelijke mannen raadpleegde, alvorens het publiek zijne stukken aan te bieden. Deden andere jeugdige schrijvers desgelijks, wij zouden mindere klagten hooren over de wrangheid der onrijpe vruchten, welke ons te dikwerf voorgezet worden.
Gelijk in elk Mengelwerk het eene aan dezen bevalt en het andere aan genen, zoo zal natuurlijk ook hier verschil van smaak de eene bijdrage boven de andere doen schatten; doch naar Ref. meening zal er wel niemand gevonden worden, die iets van het medegedeelde de plaats, welke het inneemt, onwaardig zal keuren.
Het boek wordt, bl. 1-10, aangevangen met het laatste Testament van den Luitenant Admiraal m. adrz. de ruyter, d.d. 18 Dec. 1675, een stuk, dat ons aanleiding geeft om in het hart des voortreffelijken mans eenen blik te werpen. - Het hierop volgende, geteekend lieven ferdinand de beaufort, bl. 11-40, doet ons dezen, zoo verschillend beoordeelden man uit zijne eigene aanteekeningen kennen als een mensch van edele beginselen en als een voortreffelijk staatsburger. Noch de zedige man noch de Heer scheltema hebben evenwel opgemerkt, dat het geslacht de Beaufort, herkomstig uit Anjou tusschen Angers en Tours, reeds in de eerste helft der XIVde eeuw loffelijk bekend was in de Nederlanden; en in de laatste helft er van een paar der Avignonsche Pausen heeft opgeleverd, t.w. clemens VI en gregorius XI. - Het oorspronkelijke berust bij den Heer c.a. rethaan macaré; de drie bijlagen zijn, eene van dezen geleerde, de tweede van den verdienstelijken Oostburgschen Burgemeester Dr. h.a. callenfels, de derde uit de papieren van wijlen Mr. j. scheltema. - Het derde stuk is eene Verhandeling over de drie Schutterijen en de wakende Burgerije der stad Amsteldam, door j. wagenaar, waarvan het oorspronkelijke wordt bewaard in de Charterkamer dier stad; het neemt hier de ruimte in van bl. 41-114, en wordt gevolgd door de Ordonnantie voor de Cloveniers, bl. 115-118, die er toe behoort. Moge hier al niet alles nieuw wezen, veel zal men evenwel vinden, dat elders te vergeefs wordt gezocht, en uit dien hoofde is het medege-