Proeve eener verduitsching der Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden, door Mr. J. van Lennep. Te Amsterdam, bij P. Meijer Warnars. 1844. In gr. 8vo. 96 bl. f 1 - :
Het is voorzeker eene loffelijke poging van onzen rijkbegaafden Dichter en Romanschrijver Mr. j. van lennep, om Nederlands, ook in taal en stijl zeer berispelijke Grondwet, gelijk hij het noemt, te verduitschen, of, gelijk bilderdijk zou gezegd hebben, te verhollandschen. Immers het Duitsch, hetwelk wij spreken of althans schrijven, is niet het Hoog- noch het Plat-, maar het Nederduitsch, en wederom het Nederduitsch niet naar den Vlaamschen, Gelderschen, Zeeuwschen of eenigen anderen onhollandschen, maar, in 't algemeen genomen, naar den Hollandschen tongval, die, behoudens het hoofdzakelijk Zeeuwsche onderscheid tusschen de scherp- en de zachtlange e en o, onze lingua communis geworden is.
Schoon van lennep, in den striktsten zin des woords, geen taalgeleerde is, gelijk een siegenbeek, een bilderdijk, een kinker en anderen, zoo heeft hij echter, als mede-beoefenaar der taalkennis, veel in stijl en uitdrukking verbeterd. Dat goede zal dadelijk, bij vergelijking van den oorspronkelijken met zijnen daarnevens gedrukten verbeterden tekst der Grondwet, in het oog vallen. Onder anderen is het ellendige dezelve en deszelfs bijna overal door hem verbannen. Op eenige onnaauwkeurigheden en leemten meenen wij dus alleen, met alle bescheidenheid, hem oplettend te maken.
Des Schrijvers schijnbaar staatkundig, doch blijkbaar al schertsend medegedeeld begrip, dat er geene herziening der Grondwet noodig is, omdat elke volgende wet steeds slechter zou zijn dan de vorige, heeft Recensent natuurlijk niet afgebragt van zijnen wensch naar eene spoedig te beginnen, doch met gematigdheid en zonder overijling te voltooijen