ting der schaduwlijn niet te maken hebbende, dan met hare lengte, in plaats van de regte uurlijn, eene zoodanige middelbare kromme in de plaats stelle. Men kan alzoo de lengte der schaduw berekenen voor elk uur van elken dag des jaars; doch dit alles op éénen enkelen zonnewijzer te beschrijven, is ondoenlijk, daar de menigte van lijnen verwarring zou geven, en dezelve ook niet genoeg uit elkander kunnen gehouden worden. De Schrijver slaat daarom voor, de constructie alleen tot die dagen uit te strekken, waarop de zon in een ander hemelteeken treedt. Dit geeft echter een klein verschil met de overige dagen, dat wel in de praktijk niet zoo sterk moge hinderen, maar waarmede de theorie toch geen genoegen kan nemen, evenmin als met de verwaarloozing van het verschil der zonsdeclinatie, en met de onderstelling, dat de tijdsvereffening van middag tot middag even groot blijve, terwijl, daar alles hier aankomt op de juiste lengte der schaduw, en alzoo op de juiste plaats der schaduw van het toppunt van de stijl, op de refractie acht
had moeten gegeven zijn. Er zou nog meer bijkomen, indien men naar de strengste theorie te werk ging, doch daar de vervaardiging van dergelijke werktuigen altijd verre beneden de naauwkeurigheid der berekening blijft, willen wij hierop niet hechten. Daar men in zonnewijzers van deze constructie alleen met het toppunt van de stijl te maken heeft, kan ook één punt, dat het licht doorlaat, hiertoe dienen, en op dit denkbeeld berust het vervaardigen van zonnewijzers in vertrekken. De uitvinding is over het algemeen fraai, en de bewerking en berekening getuigt gunstig van den Schrijver.
Eenen zonnewijzer, volgens deze theorie den middelbaren tijd aanwijzende, heeft de Schrijver aan de stads-schuur te Middelburg geplaatst, en op eene der platen, bij dit werkje behoorende, afgebeeld. Rec. zag dien zonnewijzer vroeger, en had gelegenheid, lang vóór het verschijnen van dit geschrift, een kort opstel te lezen, waarin de Heer janse de gronden zijner bewerking hoofdzakelijk openlegde, en waaraan Rec. zijnen bijval niet kon ontzeggen. Deze proeve zijner wiskundige oefeningen strekt hem zeer tot eer; hij is een jong mensch, die bij aanhoudende oefening en het bewaren van de bescheidenheid, welke hem ook in dit werkje kenmerkt, zich aanspraak op eervolle onderscheiding kan verwerven. Rec. die tot den Heer janse in geene de minste