De vinger Gods, een oorspronkelijke Roman, door J. de Vries. Te Leiden, bij C.C. van der Hoek. 1843. In gr. 8vo. 283 bl. f 2-90.
Oorspronkelijk wil in dezen zeggen: niet vertaald, want hetgeen men er eigenlijk door zou moeten verstaan, eigen vinding, schepping van eigen vernuft, zal men hier te vergeefs zoeken. Een Baron geraakt, door de gastvrijheid van eenen dorpspredikant in diens pastorij, verliefd op de dochter des huizes - ontvoering tot een geheim huwelijk - een doortrapte ambtman, die een begeerlijk oog op de bekoorlijke maagd heeft geworpen - een gewetenlooze knecht - ontmoeting van de Predikantsdochter met het voorwerp der vroegere liefde van den Baron, het voorwerp van diens verleiding - een studerende broeder - eene groote geldsom onder bewaring van den Predikant, en dergelijke toestel van een onbeduidend romannetje meer. De afloop der geschiedenis is zeker anders, dan men verwachten zou; doch een geoefend romanlezer merkt spoedig, waar het heen zal. In een verloren uurtje laat zich zoo iets nog al met eenig genoegen lezen, en wij gelooven, met den Schrijver, niet, dat men er iets schadelijks of onzedelijks in zal vinden. Doch dit is al eene zeer negative verdienste. Was het oogmerk van den Heer de vries, ‘hoe de Alleenwijze zich vaak van rampen bedient, om ons geloof in Hem te versterken, en ons Zijne almagt te doen erkennen’, men neme het ons niet kwalijk, maar altijd vinden wij er iets profaans in, zoo te