Doch niet op het einde, maar in het midden van den Roman worden de gelieven door het huwelijk vereenigd.
De karakters dan: Philip, de krankzinnige, (niet nar, zoo als hij herhaaldelijk genoemd wordt, hetwelk geheel iets anders is) dunkt ons een der best uitgewerkte; met dat al is zijn gedrag, bij het eerste wederzien van Rosaura, zeer onnatuurlijk in iemand van een zoo opvliegend karakter; en toen was hij toch wel bij zijne zinnen. Angelika is een hoogst beminnelijk meisje; maar voor eene zoo zedige schoone is zij wel wat heel vlug met haar eerste briefje aan den schilder; de tweede maal, dat zij hem ziet, hem nog niet gesproken hebbende, en alleen bespeurende, dat hij haar oplettend, of zoo men wil verliefd, aanziet, laat zij een briefje vallen: ‘Is uwe liefde rein, dan kunt gij mij morgen vroeg om negen ure in den dom vinden. Angelika.’ Domenichino, de eigenlijke hoofdpersoon, is ons raadselachtig. Wanneer men den aanleg en titel van den Roman raadpleegt, dan schijnt het doel van den Schrijver geweest te zijn, hem al zijne rampen te doen overkomen, omdat hij een natuurlijke zoon is. Maar dit is toch waarlijk zijne schuld niet; trouwens het geheel heeft veel van de noodlot-romans, waarin de troostelooze leer op den voorgrond staat, dat niemand ontgaan kan, wat een blind lot over hem beschikt heeft, en dat men dien ten gevolge niets tot zijn geluk of ongeluk kan toebrengen. Voorts weten wij niet, welken indruk de Schrijver ons van Domenichino's karakter geven wilde; men heeft een goed gevoelen van hem, tot dat de neiging tot Mirandola, NB. in de eerste dagen van zijn huwelijk met Angelika, dien indruk geheel wegneemt. Maar ook dat heet geene verkeerde drift, neen! zijn booze Daemon; en deze hartstogt, dien men bij zijn vurig karakter dan nog misschien eenigzins zou kunnen beklagen, wordt diep verachtelijk, als hij in zijn gevangenishol niet aan zijne vrouw, maar alleen aan
Mirandola denkt. Dat uitbreken uit gevangenissen gaat hier ook zeer vlug en gemakkelijk.
De stijl is levendig, doch hier en daar verbaasd zwellend: ‘Vervolgens trad hij aan het venster, drukte het smartelijk gewonde hart tegen het vensterkozijn [toch niet onmiddellijk?] en rigtte de oogen op de millioenen en millioenen zonnen, die boven zijn hoofd tintelden en als vlammende altaarlichten flonkerden aan het oneindige uitspansel van Gods almagt en liefde. - Zielsbegeerig naar