alle standen’, op den titel, zal wel eenigzins cum grano salis zijn op te vatten, gelijk dan ook de sterrekunde eene wetenschap is, die, zoodra men verder gaat dan het oppervlakkigste, nadenken en zekeren trap van verstandelijke beschaving vordert.
Doch laat ons zien, wat wij hier aantreffen. Eerst eene geschiedenis van de ontdekking des Rings, voorzien van eene plaat, voorstellende de zonderlinge gedaanten, onder welke oudere waarnemers dien bij de onvolmaaktheid der toenmalige werktuigen hebben gemeend te zien. Uit deze geschiedenis wordt op nieuw bewezen, dat de eer, het verschijnsel het eerst als eenen vrij zwevenden Ring om den bol van Saturnus te hebben erkend, aan onzen huygens toekomt. Daarna worden de verschijnselen van den Ring kortelijk verklaard, en breedvoeriger en meer wetenschappelijk gehandeld over de helling des Rings en de plaats der Knoopen; de zorgvuldige vergelijking en toetsing van vele naauwkeurige waarnemingen levert den Schrijver het resultaat op, dat de lengte van de knoopen is 167o 24′ 37″, 6 en de helling op de Ecliptica 28o 9′ 54″, 9. De langwijlige berekeningen, die tot de eindformule geleid hebben, worden natuurlijk niet medegedeeld; doch ieder, die eenigzins der zake kundig is, zal dezen arbeid des kundigen Schrijvers op den regten prijs stellen. Vervolgens worden de schijngestalten des Rings berekend. Dat dit gedeelte hooger gaat, dan het doel des werks medebrengt, zeiden wij boven reeds. Met eene eenvoudige eindformule wijst de Schrijver aan, dat men, de heliocentrische en geocentrische lengte en breedte van Saturnus voor een gegeven oogenblik berekend hebbende, gemakkelijk de uit de zon of van de aarde geziene gedaante van den Ring kan opgeven. Hierop volgt het onderzoek, wat de waarnemingen tot hiertoe hebben leeren kennen omtrent de afmetingen van den Ring - deszelfs uitmiddelpuntigheid - dikte - en rigting van het vlak. Ook dit alles wordt, even als het volgende over de massa des Rings, met naauwkeurigheid uiteengezet, met gedurige verwijzing naar het Latijnsche geschrift, als
waar de gronden en berekeningen nader gevonden worden. Verder spreekt de Schrijver over de natuurlijke gesteldheid van den Ring, of liever het stelsel van Ringen, en wel het licht, de oneffenheden, den afstand tot de planeet, en den vermoedelijken dampkring. Wij vonden ons hier eenigzins te leur