Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1844
(1844)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDisquisitio historico-juridica et critica de Morte voluntaria, quam, etc. pro gradu Doctoratus summisque in jure Romano et hodierno honoribus ac privilegiis, in Academia Rheno-trajectina, rite et legitime consequendis, publico ac solenni examini submittit Maria Matthaeus von Baumhauer, Brugis natus. A.d. VI M. Octobris 1843. Traj. ad Rhen. Typis mandavit N. van der Monde. 1843. in 8o. majori. VI et 267 pag. f 2-50.Na eene gepaste inleiding, behandelt de Heer baumhauer | |
[pagina 365]
| |
zijne stof in twee hoofddeelen. Het eerste behelst een geschiedkundig - regtsgeleerd onderzoek over den vrijwillig zich toegebragten dood, beschouwd uit het oogpunt der zeden, instellingen en wetten van de onderscheidene volken, waarbij achtervolgens wordt onderzocht het Hebreeuwsche, Grieksche, Romeinsche, Kerkelijke, het Italiaansche, Spaansche en Portugesche, het Fransche, Engelsche, Duitsche en Nederlandsche regt; voorts de instellingen en wetten der Noordsche volken, der aanhangers van mohammed, en der Heidenen, als daar zijn de oorspronkelijke inwoners van Azië, Afrika en Amerika. Het tweede, natuurlijk kortere, deel bevat een beoordeelend onderzoek van den zoogenaamden zelfmoord, eene tijdrekenkundige lijst der schrijvers over dat onderwerp, na het herstel der letteren, waarbij een sterretje vóór de namen der schrijvers gesteld is, die het ombrengen van zichzelven hebben goedgekeurd; een kruisje vóór de namen dergenen, wier gevoelen twijfelachtig is, en niets vóór de namen der zoodanigen, die de daad onbepaald afkeuren. Daarbij heeft echter de Heer baumhauer opzettelijk verzwegen, gelijk hij zelf zegt, zoodanige schrijvers, welke hij reeds in zijne vorige verhandeling, περὶ τῆς ἐυλόγου ἐξαγωγῆς, p. 360 en volgende, vermeld had, vertrouwende hij, dat ieder die gemakkelijk voor zichzelven, ter geschikte plaatse, zal invullen. Dit nu keuren wij af: want daardoor hebben wij twee verbrokkelde lijsten. Hoe aangenaam zou het zijn ééne volledige lijst te bezitten, en met hoe weinig moeite had de Auteur die kunnen leveren! Eindelijk ontmoet men nog een' bladwijzer achter die tijdrekenkundige lijst, die ons dadelijk de bladzijden der verhandeling noemt, waar, in de vorige lijst, de werken dier schrijvers over het onderwerp in geschil staan aangeduid. Het eerste deel, het geschiedkundig - regtsgeleerde, is met bijzonder veel vlijt en oordeelkunde bewerkt, onder anderen het betoog, dat het Romeinsche regt den zelfmoord, als afzonderlijke misdaad, geenszins strafte, maar alleen dan, wanneer die moord, in den kerker begaan, of in gevaar van geregtelijke vervolging, kon gerekend worden de bekentenis van een ander misdrijf te zijn; of ook, wanneer een krijgsman, door zich om te brengen, in plaats van op zijn' post te blijven, kon beschouwd worden de dienst eigendunkelijk te hebben verlaten. Dàn alleen kon iemand geschat worden door zelfmoord zich te ontburgeren; zijn uiter- | |
[pagina 366]
| |
ste wil was veelal nietig, zijne goederen werden geheel of ten deele verbeurd verklaard, enz. Doch stond men niet onder den krijgseed, of dreigde iemand geene strafregterlijke vervolging, dan had zijn zelfmoord geenen invloed op de deugdelijkheid van zijnen uitersten wil noch op zijne nalatenschap. Er was van staatswege noch eer noch schande aan verbonden, en ieder handelde naar welgevallen. Ook hetgeen bij andere volken, in de Middeleeuwen en naderhand, regtens of gebruikelijk was, is behoorlijk uiteengezet. Zeer veel lof verdient mede het tweede gedeelte, het oordeelkundig onderzoek. Eerst worden de gronden opgegeven, welke door de voorstanders van het geoorloofde van den zelfmoord worden bijgebragt; daarna de verschillende redenen, waarom dezelve door anderen worden afgekeurd. Wij stuiten hier het eerste op bl. 198: ‘Kantianorum nimirum de suicidio sententia eo redit, ut, omne religionis principium a doctrina morali sejungentes nullaque erga Deum officia agnoscentes..... animorum immortalitatem contenderent suicidio magis favere quam repugnare, quum hac spe nitentes, animum morte in meliorem statum transiturum speremus; missa vero immortalitate, suicidium tamquam libertatis omnisque moralis principii eversionem nobis proponamus.’ - Wel is kant van het zedelijk beginsel uitgegaan; en, terwijl anderen onze verpligting tot het goede grondden op de erkentenis van Gods bestaan en onze gehoudenheid om Hem te gehoorzamen, waarna zij vervolgens zochten aan te toonen, hoe zich die gehoorzaamheid moet kenmerken, stelde kant als grondbeginsel: er is iets in ons, hetwelk ons, op straf van verachting van ons zelven, beveelt deugdzaam te zijn, en ons verkondigt, dat het goede moet en zal beloond, het kwade moet en zal gestraft worden. Derhalve is er een God, die deze, tegen onze zinnelijkheid strijdende, maar ons ingeschapene en daarom ons eigene en geenszins ons vreemde wet, ons gegeven heeft, en er bestaat eene zedelijke orde der dingen, waartoe wij bij ons sterven overgaan en waarin regtvaardige vergelding zal plaats grijpen. Doch dit is geheel iets anders, dan hetgeen hier als gevoelen der Kantianen wordt opgegeven. Wij lezen bij kant zelvenGa naar voetnoot(*): ‘Ich | |
[pagina 367]
| |
nenne die Idee einer solchen Intelligenz, in welcher der moralisch vollkommenste Wille, mit der höchsten Seligkeit verbunden, die Ursache aller Glückseligkeit in der Welt ist, so fern sie mit der Sittlichkeit (als der Würdigkeit glücklich zu seyn) in genauem Verhältnisse steht, das Ideal des höchsten Guts. Also kann die reine Vernunft nur in dem Ideal des höchsten ursprünglichen Guts den Grund der practischnothwendigen Verknüpfung beider Elemente des höchsten abgeleiteten Guts, nemlich einer intelligibelen, d.i. moralischen Welt, antreffen. Da wir uns nun nothwendiger Weise durch die Vernunft, als zu einer solchen Welt gehörig, vorstellen müssen, obgleich die Sinne uns nichts als eine Welt von Erscheinungen darstellen, so werden wir jene als eine Folge unseres Verhaltens in der Sinnenwelt, da uns diese eine solche Verknüpfung nicht darbietet, als eine für uns künftige Welt annehmen müssen. Gott also und ein Künftiges Leben sind zwey von der Verbindlichkeit, die uns reine Vernunft auferlegt, nach Principiën eben derselben Vernunft nich zu trennende Voraussetzungen..... Diese Moraltheologie hat nun den eigenthümlichen Vorzug vor der speculativen, dass sie unausbleiblich auf den Begriff eines einigen, allervollkommensten und vernünftigen Urwesens führet.... Wenn wir aus dem Gesichtspunte der sittlichen Einheit, als einem nothwendigen Weltgesetze, die Ursache erwägen, die diesem allein den angemessenen Effect, mithin auch für uns verbindende Kraft geben kann, so muss es ein einiger oberster Wille seyn, der alle die Gesetze in sich befasst. Denn, wie wollten wir unter verschiedenen Willen vollkommene Einheit der Zwecke finden? Dieser Wille muss allgewaltig seyn, damit die ganze Natur und deren Beziehung auf Sittlichkeit in der Welt ihm unterworfen sey; allwissend, damit er das Innerste der Gesinnungen und deren moralischen Werth erkenne; allgegenwärtig, damit er unmittelbar allem Bedürfnisse, welches das höchste Weltbeste erfodert, nahe sey; ewig, damit in keiner Zeit diese Uebereinstimmung der Natur und Freyheit ermangele, u.s.w.’ Hoe zal nu iemand, die overtuigd is van het ongeoorloofde van den zelfmoord en aan een volgend leven als leven van vergelding gelooft, zich kunnen verbeelden, door middel eener berispelijke daad zich den weg tot eenen beteren toestand te kunnen banen? Wij erkennen | |
[pagina 368]
| |
voorts met den Schrijver, dat het Christendom, den zelfmoord nergens uitdrukkelijk verbiedende, door den zamenhang zijner leerstellingen die verkeerdheid bij uitnemendheid tegengaat. Maar het is in den regel ongeoorloofd eenen anderen te dooden. Echter zijn er gevallen, waarin dit regt en zelfs pligt wordt. Recensent gelooft met de Stoïcijnen, met barbeyrac en anderen, dat er eveneens omstandigheden kunnen zijn, waarin eene opoffering van zich zelven geen zelfmoord heeten mag. Men denke aan den heldendood van eenen claessens, eenen van speyk! Vooruit laten zich die omstandigheden niet bepalen. Elks eigen geweten moet hier beslissen. |
|