Betoog, dat er uit de Commentarii de Bello Gallico van Julius Caesar volstrekt geen bewijs kan worden getrokken, dat die veldheer of zijne krijgsoversten in Noord-Nederland oorlog gevoerd hebben. Door Dr. C.R. Hermans, Rector der Latijnsche Scholen te 's Hertogenbosch, enz. Tweede Druk. Te 's Hertogenbosch, bij P.R.D. Muller. 1843. In gr. 8vo. 32 bl. f : - 40.
Dit betoog is aanvankelijk bestemd geweest voor het Geschiedkundig Mengelwerk over de Provincie Noord-Braband ('s Hertogenbosch j.t. demelinne 1839), waarin het bladz. 149 en vervolgens voorkomt. Doch daar de geheele oplage van dit werk is uitverkocht, zoo heeft de Schrijver aan de uitnoodiging van eenige lettervrienden gaarne willen voldoen, om dit betoog afzonderlijk in den boekhandel verkrijgbaar te stellen. Allen, die belang stellen in de geschiedenis en oudheden van het vaderland, zullen de gronden, waarop de Schrijver vermeent, dat men de strooptogten der Tenchteren en Usipeten verkeerdelijk aan de zamenvloeijing van de Waal en Maas, in plaats van aan die der Moezel en Rijn, gezocht heeft, zelf onderzoeken, beoordeelen en aan de schriften van julius caesar toetsen. Ref. doet hulde aan de vlijt en scherpzinnigheid, door den Heer hermans aan dit betoog besteed, en kan zich zeer wel met zijne verklaring en verbetering van den tekst der Commentarii van caesar vereenigen; waardoor de aloude geschiedenis der landen, die wij bewonen, eene geheel andere gedaante verkrijgt, en de heerschappij der Romeinen over dezelve eenigen tijd later, misschien eerst onder drusus of germanicus, moet gesteld worden. Wat hier ook van zijn