| |
| |
| |
Een Reisje in het Noorden, door Dr. J. Nolet de Brauwere van Steeland, Tweede Voorzitter van het Tael-Letterkundig Genootschap te Brussel, enz. Te Leuven, bij van Linthout en van den Zande; te Rotterdam, bij H. Aewerdonk. 1843. In gr. 8vo. 224 bl. f 2 - :
De Heer de brauwere, gunstig bij ons als Dichter bekend, treedt hier als reisbeschrijver op, en verhaalt, op eenen zeer eigenaardigen en gemeenzamen trant, zijn wedervaren op eene reis in het Noorden. Onder de reisplanmakers, die, als liefhebbers om hun leven in het hoekje van den haard te slijten, veel over reizen spreken, maar zulks zelden ten uitvoer leggen, behoort de Heer de brauwere niet; maar hij verwezentlijkt zijn voornemen en gaat werkelijk, na, zoo als het ieder verstandig mensch past, behoorlijk alles in orde gebragt en zich van het benoodigde dof en klinkend materieel voorzien te hebben, op reis.
De Heer de brauwere neemt den togt aan in het gezelschap van een' Hoogleeraar aan de Katholijke Universiteit te Leuven; ook een man die orde op zijne zaken gesteld had en zeer accuraat schijnt te zijn, ‘want,’ zegt de Schrijver, ‘hadden wij naer woest Arabië moeten heentrekken, zijne overgroote lapdoos met garen, band, hemd- en broekknoopen, scharen en messen, pleisters en andere geriefelijkheden ware voorzeker niet meer gevuld geweest.’
In Antwerpen gekomen, waar de brauwere den Professor aantreft, stoomen de reizigers naar Rotterdam. De beschrijving van de aankomst aldaar, niet uitlokkend voor de reizigers, is, helaas, in vele opzigten, maar al te waar: ‘het vaertuig werd stormenderhand door eene partij sjouwers en kwade jongens ingenomen, die zich aenboden om koffers en pakjes te dragen.’ Rec. is van meening, dat strengere politie-maatregelen hier zeer veel zouden kunnen afdoen. De schildering van het gezigt, bij de aankomst, op de stad, is fraai. De Heer de brauwere moet het echter op dien tijd zeer druk in Rotterdam hebben aangetroffen, of het vermelden van de beweging, door het handelvertier ontstaan, is magtig hyperbolisch. NB.! ‘Koffij en thee spelen er ongemanierd den baes en de heerlijkste wandelingen(?) zijn met koloniale goederen letterlijk bezaeid. De vreemde- | |
| |
ling baent zich den weg tusschen dien babel van manden, balen, wagens, sleperspaerden, weegschalen en kommiezen en acht zich gelukkig wanneer hij dezen doolhof van suikerkisten en sirooptonnen onbesmet doorkomt.’ Rec. houdt het er voor, dat zoodanige drukte, ongelukkig genoeg! in Rotterdam, (of de plaats der ontscheping moest bij uitsluiting bedoeld zijn), geen plaats vindt, maar dat de Heer de brauwere den bewoners dier handelstad eene naschemering heeft willen voor oogen spelen van le bon vieux tems. Dat ‘zeven mariniers, met trommel en fluit en door een zeker getal politie-bedienden ondersteund, de tucht en orde onder de tachtig duizend vreedzame inwoners zouden handhaven’ is geheel verkeerd gezien: deze inlassching verwonderde Rec., daar hij wel eens gehoord heeft, er doorgaans bijna 200 man van dat corps in Rotterdam ligt, hetwelk, zoo wel als de politie geheel op zichzelf staande, slechts
behulpzaam is ter bewaring der goede orde, bij brand of ongelegenheden.
Na, omtrent de Maasstad, eigenaardig, een en ander te hebben medegedeeld, vertrekken de reizigers naar Amsterdam. Daar wordt het merkwaardige opgenomen en aan kennissen een bezoek gebragt. De Heer de brauwere wilde den Heer da costa nog bezoeken, doch hij kon Z. Ed. niet uitvinden; en na drie kwartier uurs te hebben geslenterd, gaf hij het op om den Hollandschen zanger te gaan zien.
Men stoomt van Amsterdam naar Hamburg; komt, onder vele zonderlinge reisgevallen, aan; bezoekt het merkwaardige, ook te Altona klopstock's graf, en het tweetal vervolgt den weg naar Lubeck. Belangrijk is hetgeen over die stad gezegd wordt, en na al wat opmerking verdient in oogenschouw te hebben genomen, neemt de reis naar de hoofdstad van Denemarken een' aanvang.
De landing te Koppenhagen geschiedt. Het logement l'Hôtel d'Angleterre wordt betrokken en alles geregeld om het bezienswaardige in de hoofdstad op te nemen. De Metropoolkerk (Fruenkirke) wordt, met regt, het allereerst bezocht. Met veel belangstelling wordt dit kerkgebouw, versierd met de marmeren beelden van christus en de twaalf Apostelen, door den wereldberoemden thorwaldsen, bezigtigd. Wie echter deswege nog uitvoeriger en levendiger berigt zoude wenschen, verwijzen wij naar de Herinneringen aan eene Reis naar Stokholm, door den Hoogleeraar j. van der hoeven, (Vaderl. Letteroef. 1843. No. XI en verv.) waar eene
| |
| |
uitmuntende beschrijving dier meesterstukken, vol kunstgevoel ontwikkeld, gevonden wordt. De tijd naar ziel en ligchaam verder niet ledig hebbende doorgebragt, stevenen de reizigers naar Gothenburg. Bijzonder veel wordt van die stad niet gezegd, waarvan Prof. van der hoeven meldt, ‘dat zij, ook met hare grachten en boomen, een zeker Hollandsch karakter heeft.’ Stokholm is nu het doel der reize, dat zich eindelijk aan het oog opdoet en waar men aanlandt.
Van Stokholm zijn de bijzonderheden lezenswaardig: de reizigers worden ten gehoore toegelaten bij nu wijlen Koning karel johan. Ook de Leydsche Hoogleeraar had het genoegen den Koning te ontmoeten. Rec. heeft het medegedeelde dienaangaande van beide schrijvers eens vergeleken, en dat vergelijk heeft hem het resultaat opgeleverd, dat de tachtigjarige Vorst met wijsheid zijne staten bestuurde en de achting en liefde zijner onderdanen overwaardig was. Het deed Rec. genoegen, uit het opgeteekende van Prof. van der hoeven de achting te bespeuren, die de Koning voor Nederland en het Nederlandsche volkskarakter aan den dag legde, en hij vatte hooge denkbeelden op over zijne staatkundige beginselen; het antwoord lezende, dat de Koning den Heere de brauwere gaf, toen deze hem over die volksvrijheid sprak, die zoo vaak in dartele losbandigheid verkeert, namelijk: ‘de hevigheid der ziekte zal de genezing van zelve voortbrengen, en het is aan u lieden gegeven, die de pen voert, het volk van zijne pligten te onderrigten.’
Het verblijf in Zweden ten einde geloopen zijnde, vangt de overtogt naar Petersburg aan. De boot loopt, na verschillende wederwaardigheden op zee ondervonden te hebben, de Newa binnen en men heet elkander in de trotsche hoofdstad van het magtige Rusland welkom. De Isaäksplaats wordt schilderachtig beschreven. Over de verschillende kleederdragten is de Heer de brauwere vrij uitvoerig. Het Alexander-theater wordt bezocht, verschillende uitstapjes worden genomen; eene dienst in de hofkapel, te Zarskoje-Selo, waar zich het hof des zomers ophoudt, en waar de Keizer, juist op den dag van het verjaarfeest der krooning, met verscheidene leden der keizerlijke familie tegenwoordig was, wordt bijgewoond. Van den Keizer, wiens uiterlijk voorkomen een' diepen indruk op den Heer de brauwere moet gemaakt hebben, zegt hij: ‘Keizer nikolaes is vast de schoonste man van zijn rijk. Van eene rijzige gestalte,
| |
| |
trotsche houding, fier gelaet; zijne adelaersblik is zoo scherp doordringend, dat men onwillekeurig de oogen moet neêrslaen. Hij is een Vorst, voor den troon geboren, zijns alvermogen bewust en van het zelfgevoel zijner grootheid doordrongen’; terwijl hij verder, en wel op bl. 187, eene merkwaardige proeve mededeelt, hoe zeer de Keizer van zijne onderdanen geëerd en bemind is, deze mededeeling besluitende met te zeggen, en den mond te stoppen van hen, die zouden meenen, dat de wreede dwingeland, de Noordsche tiran, geene liefde van zijne onderdanen ontving: ‘Andere Vorsten zijn van wachten omringd: de barbaarsche Alleenheerscher wandelt als een vader onder zijne kinderen! Bij het afstijgen van den wagen werd de Keizer als op de handen voortgedragen; ieder wilde hem voor 't minst de kleederen raken, en niet zonder moeite en gedrang kon Z.M. eindelijk tot den generael-staf komen.’
Het Museum van natuurkunde en wetenschappen, vele geleerde inrigtingen worden bezien; het kunstkabinet van den Keizer wordt niet vergeten. 1692 Kostbare schilderijen van de oudste en beroemdste meesters zijn hier geplaatst. Van rafaël, leonard da vinci, salvator rosa, guido reni, murillos worden hier tafereelen gevonden. Negenendertig schilderijen van rembrandt, stukken van rubens, van dijck, ostade, wouwerman, van mieris prijken in deze galerij, en wat overigens van dit Museum gemeld wordt is hoogst belangrijk.
Na Moscau bezocht, het Kremlin bezigtigd en vele bijzonderheden, zoo wel historische als plaatselijke, opgenomen te hebben, keeren de reizigers naar Petersburg terug, waar zij nu nog in oogenschouw nemen wat vroeger ongezien gebleven was; en waaronder thans de keizerlijke boekerij behoorde. Zeer merkwaardig is, wat dienaangaande staat opgeteekend. Een aantal handschriften van geleerden en voorname personen zijn hier voorhanden. De bibliotheek, slechts dagteekenende van catharina II, bevat nu reeds 400,000 banden. ‘Onder de gedrukte boeken,’ zegt de Heer de brauwere, ‘bemerkten wij eene groote verzameling incunabels; maer wat ons zeer aengenaem verraste, was ook hier de talrijke werken van onzen bilderdijk aan te treffen.’
De terugreis wordt aangenomen. Cronstadt wordt van naderbij gezien; men vervolgt verder den weg, tot dat de
| |
| |
postwagen naar Hamburg de reizigers opneemt, die per stoomboot naar Amsterdam den overtogt doen, daar gelukkig aankomen; terwijl na toevens aldaar en nog te Rotterdam, waar dat getrek en gesleep en die sirooptonnen en suikerkisten den Heer de brauwere weêr geweldig hinderen, deze, daar de Professor van daar hem reeds was vooruitgereisd, naar Antwerpen vertrekt, en eindelijk te Leuven aankomt, om in zijnen armstoel uit te rusten.
Zoo hebben wij onzen lezers den loop van den afgelegden reistogt des Heeren de brauwere medegedeeld. Vorm en stijl hebben, zoo als wij reeds zeiden, iets geheel karakteristieks. Los en luchtig is de schrijftrant van den reiziger, en onze Nederlandsche schrijfwijze zou, over het algemeen, minder dien burlesken, soms wel eens trivialen toon aangeven. Nu en dan stuitten wij ook op eene enkele tirade, die niet altijd den toets der kieschheid kan doorstaan, en die, al is ze dan altijd in de taal der geleerden er tusschen gevlochten, toch (niet zoo als op bl. 15) hier de causa movens is van eene te dartele luim. Bovenal mishaagden ons sommige toespelingen op plaatsen uit de H. Schrift. De ladder van vader jakob was vast niet hooger dan onze wenteltrap, bl. 7; boven Schiedam zweeft een rookwolk als die, welke de kinderen Israëls in de woestijn vooruitging, bl. 13; het scheuren van des schrijvers broek, door hem vergeleken met het scheuren van het voorhangsel van Jeruzalems tempel, bl. 41; groote sloeries van meiden, liefst niet te vergelijken bij de wijze maagden uit het Evangelie e.d. zijn profaniteiten, die dit werkje niet weinig ontsieren. ‘Arme bliksem,’ bl. 148; het ‘naar den weêrlicht zenden van een' ouden schagcheraar’ enz. zijn vlekken, die in eenen gekuischten schrijftrant niet moesten gezien worden.
Bij deze aanmerkingen voegen wij echter gaarne de getuigenis, dat er eene levendigheid in vele beschrijvingen is, die ons innam. Karakterteekeningen, gezelschapsschilderingen en ontmoetingen in logementen of op stoombooten, zijn soms zeer geestig: de drie Gentlemen, op bl. 6; de zeventigjarige grijsbol aan de open tafel, bl. 149 en verv. en het voorval met den Italiaan, gereed por santer oune zolie romanza, per etre agréable à l'illoustre zoziété, dit alles laat zich wèl lezen en wekt den lachlust op; terwijl Recensent de lectuur van het reisje overigens wel durft aanbeve- | |
| |
len aan allen, die zich van belangrijke bezigheden wenschen te verpozen.
De Heer de brauwere schrijft gemakkelijk en hoogst familiair. De reis is doorvlochten met aanhalingen uit dichtstukken onzer en van Belgische dichters, en ook de Heer de brauwere maakt door menige oorspronkelijke versregelen den overgang tot het een en ander doorgaans niet onaangenaam.
Het werkje ziet er net uit, en levere den Uitgevers goede rekening.
|
|