| |
| |
| |
De Vrouw uit een natuur-, ziekte- en geschiedkundig oogpunt beschouwd. Door Dr. D.W.H. Busch, Koninklijk Pruissisch Geheim-medicinaal-Raad enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. IIde Deel. Algemeene Ziektekunde van de Vrouw. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1842. In gr. 8vo. 349 bl. f 4-25.
Van deze vertaling kondigden wij voor korten tijd het eerste Deel aan, en met genoegen zien wij, dat zij ijverig wordt voortgezet. In dit Deel is het tweede gedeelte van de eerste afdeeling vervat, welke, volgens het vroeger opgegeven plan, al de algemeene leerstukken behandelt. Gelijk wij in het eerste Deel de physiologie ontvingen, zoo bevat dit Deel de pathologie van het vrouwelijk organismus. Het eerste Hoofdstuk ontwikkelt de eigenaardigheden der vrouw in den ziekelijken toestand, of met andere woorden den invloed van het geslachtsverschil op ziekten, die aan beide geslachten gemeen kunnen zijn. De Schrijver merkt teregt op, dat de literatuur van dit gedeelte der geneeskundige wetenschap zeer schraal is, en eerst in lateren tijd door klose tot het onderwerp van een afzonderlijk werk gekozen is. Van dezen Schrijver wijkt ondertusschen busch hier en daar af; zoo als b.v. wanneer klose beweert, dat vrouwen, de eigenaardige ziekten, die van het geslacht afhankelijk zijn, niet mederekenende, minder dan mannen aan ziekten onderhevig zijn. Integendeel blijkt uit naauwkeurige statistieke opgaven, dat, de vijf eerste levensjaren uitgenomen, onder een zeker aantal zieken steeds meer vrouwelijke dan mannelijke individuën gevonden worden. Uit de sterfteverhouding kan men hier niets besluiten; deze blijft over 't geheel vrij gelijk; maar van het vijftiende tot het zestigste levensjaar en daarboven zijn, volgens busch, onder een aantal zieken, gemiddeld twee vrouwen tegen éénen man. Overigens heeft het niet op alle ziekten eenen even grooten invloed, dat het een man of eene vrouw is, die daardoor wordt aangetast; hoe heviger de ziekte is, hoe meer zij epidemisch heerscht, des
| |
| |
te meer treedt het sexuele verschil in den loop der verschijnsels op den achtergrond. Wat ziekten betreft, waartoe de vrouw, uit den aard harer bewerktuiging, meer voorbeschiktheid bezit, dan de man, hiertoe rekent onze Schrijver zielsziekten en vele, hoezeer niet alle zenuwziekten. Het vaatstelsel is bij de vrouw veel minder aan active ziekten blootgesteld; het kenmerk van den pols is bij de ziekten der mannen van veel meer waarde dan bij die der vrouwen; bloedspuwingen komen meer bij het mannelijk geslacht voor, en de prognose is hier in 't algemeen ongunstiger. Dat mannen meer dan vrouwen door ontstekingziekten worden aangetast, gelijk de meeste schrijvers beweren, wordt door onzen Schrijver betwijfeld, ten zij men zulks tot de zuiver active ontstekingen beperke. Hersenontstekingen en longontstekingen komen menigvuldiger bij mannen, dan bij vrouwen voor; daarentegen zijn bij de laatsten ontstekingen der in de buikholte vervatte ingewanden veel menigvuldiger, bijzonder echter ontstekingen van het buikvlies. Consensuele koortsbewegingen worden bij de vrouw ligter opgewekt, en komen dus menigvuldiger voor dan bij den man; de koortsen zijn bij vrouwen dikwerf onregelmatig en verwikkelen zich met nerveuse verschijnsels. Epidemische typheuse koortsen tasten veel meer de mannen dan de vrouwen aan; rotkoortsen omgekeerd meer de vrouwen. Tusschenpoozende koortsen komen meer bij mannen dan bij vrouwen voor. Dat, gelijk hoffmann beweerde, zwangere vrouwen van de anderendaagsche koorts niet zouden kunnen genezen, vóór de bevalling, vond onze Schrijver, volgens zijne waarneming, niet altijd bevestigd, ofschoon indedaad de koorts dikwerf tot dien tijd blijft aanhouden. Tot chronische huiduitslagen heeft de vrouw meer voorbeschiktheid dan de man. Wat de spijsverteringswerktuigen betreft, verslijming, wormziekte en gazontwikkeling komen veel meer bij vrouwen dan bij mannen voor.
Catarrhus en waterzucht komen even eens meer bij vrouwen dan bij mannen voor. Kankerachtige kwaadsappigheid wordt meer bij vrouwen dan bij mannen waargenomen. Tegen het gevoelen van klose
| |
| |
beweert de Schrijver uit statistieke opgaven van manec, dat breuken bij mannen veelvuldiger blijken voor te komen, dan bij vrouwen. Deze zijn de voornaamste bijzonderheden, welke in het eerste Hoofdstuk (bl. 3-116) ontwikkeld worden.
Het tweede Hoofdstuk handelt over de geslachtsziekten der vrouw vóór de huwbaarheid in het algemeen (bl. 116-146). Reeds bij de vrucht vertoont zich de invloed van het sexueel verschil daarin, dat er meer vrouwelijke dan mannelijke misgeboorten geboren worden. Over hermaphroditismus wordt vrij uitvoerig, hoezeer, zoo het ons voorkomt, niet geheel voldoende gehandeld. Dat deze misvormingen meer bij het vrouwelijke, dan het mannelijke geslacht voorkomen, wordt (bl. 134) wel gezegd, maar niet bewezen; ons komt het voor, dat verre weg de meeste als hermaphroditische vormen beschrevene misvormingen hypo-spadiaei zijn. Onder de aangehaalde werken over dit onderwerp misten wij ongaarne het geschrift van c.f. burdach, Anatomische Untersuchungen bezogen auf Naturwissenschaft und Heilkunst, erstes Heft. Leipzigt 1814. 4to, waarin zulk een rijke schat van waarnemingen over hetzelve verzameld is. Bij de ziekten der geslachtsdeelen vóór de huwbaarheid wordt over het wond worden der uitwendige deelen, het koud vuur der labia, eene zeer kwaadaardige ongesteldheid in kraamhuizen somtijds waargenomen, en over zelfbevlekking kortelijk gesproken.
Het derde Hoofdstuk handelt over de geslachtsziekten in het ontwikkelingstijdperk der vrouw, van bl. 146 tot 160. Beknoptelijk zijn hier vooral de aandoeningen van den geest en van het zenuwstelsel, die door de ontwikkelingsperiode opgewekt worden, geschilderd.
Het vierde Hoofdstuk handelt over de geslachtsziekten in het algemeen bij de huwbare vrouw (bl. 160-335). Dit Hoofdstuk moest uit zijnen aard het uitgebreidste van dit Deel wezen. De Schrijver, die eene bijzondere belangstelling in statistieke opgaven aan den dag legt, begint met aan te toonen, dat voor het vrouwelijke geslacht, even als
| |
| |
voor het mannelijke, in den gehuwden staat de levensduur langer is. Wat den invloed der geslachtswerktuigen op de verwekking van ziekten betreft, de Schrijver beschouwt de bekende en dikwerf herhaalde uitspraak: propter solum uterum est mulier id quod est, teregt als overdreven. Bij de beoordeeling en behandeling der stoornissen en afwijkingen van de menses maakt hij bovenal opmerkzaam op de tweederlei oorzaak, waaruit zij ontstaan kunnen, gebrekkige geslachtsontwikkeling in 't algemeen of plaatselijke aandoeningen der deelen, welke het stondenbloed ontlasten. Vervolgens beschouwt hij den invloed van ziekten op de menstruatie, en omgekeerd van de menstruatie op ziekten. Daarna handelt hij over de geslachtsdrift in een ziektekundig opzigt; vervolgens over den coïtus en deelt hier den geneesheer gewigtige wenken mede, die hem in moeijelijke gevallen, waarin zijn raad wordt ingeroepen, besturen kunnen. Hierop volgt de beschouwing der zwangerschap in een ziektekundig oogpunt. De zwangerschap verdient, als een physiologische toestand, den naam van ziekte niet, maar kan tot het ontstaan van ziekten ligtelijk aanleiding geven. Ook kan de zwangerschap zelve onregelmatig zijn (graviditas extra-uterina, mola, abortus). Over het ontstaan der buiten-baarmoederlijke zwangerheid en der mola wordt weinig bevredigends gezegd; men vindt hier meer eene optelling van meeningen en gevoelens, dan een physiologisch onderzoek. Daarentegen wordt de invloed van de zwangerschap op onderscheidene ziekten met naauwkeurigheid uitééngezet. Daarop beschouwt de Schrijver de baring uit een ziektekundig oogpunt. Door elkander sterft ten minste eene van 150 moeders en van de tusschen de twintig en veertig jaren stervende vrouwen wordt, volgens statistieke opgaven, te Berlijn althans, ⅙ door de baring en het kraambed
weggerukt. Uit statistieke opgaven blijkt voorts, 't geen een zeer verheugend resultaat is, dat de sterfte der barende vrouwen in lateren tijd, althans in Pruisen, minder geworden is en steeds minder wordt; zulks verstrekt tot roem der vorderingen, die de verloskunde heeft gemaakt. Met minder
| |
| |
zekerheid kan men de verhouding bepalen, waartoe de kunstmatige verlossingen tot de natuurlijke staan, omdat de uitoefenaars der kunst niet overeenstemmend denken en handelen en er dus niet gezegd kan worden, dat overal, waar de tang gebezigd werd, deze kunsthulp noodzakelijk was. Bij de tegennatuurlijke afwijkingen der baring, vestigt de Schrijver het eerst onze aandacht op werktuigelijke verhinderingen, zoo als onregelmatigheden in den vorm van het bekken, gezwellen en vreemde weefsels in de bekkenholte, verkeerde ligging van den uterus, verhardingen in deszelfs hals enz., daarna op dynamische hindernissen, zoo als onregelmatige of te zwakke weeën. Daarna beschouwt hij de afwijkingen, die door de vrucht veroorzaakt worden, zoo als door hare tegennatuurlijke vorming of afwijkende ligging, of door misvormingen van bijzondere deelen van het ei, door eenen te korten of te langen navelstreng, door eene tegennatuurlijke plaatsing der placenta enz.; eindelijk komen algemeene ziekten en ziekelijke afwijkingen der moeder in aanmerking. Vervolgens vestigt de Schrijver onze aandacht op de ziekelijke toestanden, die door de baring bij de vrouw veroorzaakt kunnen worden, welke gedeeltelijk plaatselijk, gedeeltelijk algemeen zijn en vooral in het zenuwstelsel en dat der bloedvaten hunne zitplaats hebben. Hierop volgt eene beschouwing van het kraambed in een ziektekundig opzigt, en met de behandeling van de ziekten der zogende vrouwen in het algemeen wordt dit Hoofdstuk besloten. Over de zogverplaatsingen drukt de Schrijver zijne meening bepaaldelijk uit door te verklaren, dat er bij deze afwijkingen op ongewone plaatsen geen eigenlijk gezegd zog, maar slechts een aan zog gelijkend vocht wordt voortgebragt. Slechts bij dergelijke afscheidingen, waarvan de bestanddeelen reeds vooraf in de algemeene bloedmassa aanwezig zijn, kan eene verplaatsing der afscheiding in den eigenlijken zin plaats hebben.
Het vijfde Hoofdstuk beschouwt de geslachtsziekten in het algemeen bij de vrouw in den ouderdom. Hier verklaart zich de Schrijver, uit statistieke opgaven, tegen het
| |
| |
vrij algemeen gevoelen van de grootere sterfte bij den zoogenoemden klimakterischen ouderdom. De ziekten, die de in jaren klimmende vrouw aantasten, zijn minder van die des mans in aard en natuur onderscheiden, daar de invloed der geslachtsverrigtingen verdwijnt en de vrouw natuur- en zielkundig nader tot den man komt. Zielsziekten komen nu menigvuldiger voor dan in jeugdiger leeftijd, vooral bij vrouwen, die ongehuwd bleven.
Uit deze uitvoerige en beredeneerde inhoudsopgave zal de belangrijkheid ook van dit Deel aan de lezers van dit Tijdschrift duidelijk gebleken zijn. Wij eindigen dus onze aankondiging met eene aanbeveling. Fouten in de vertaling hebben zich niet aan ons voorgedaan, maar wel hier en daar zekere stroefheid van den stijl. Drukfouten zijn ons weinig voorgekomen; op bl. 202, r. 9 van ond. moet, voor het met geneeskundig publiek, het niet geneeskundig publiek gelezen worden; doch zulke drukfouten zijn niet zinstorend en ook bij de naauwkeurigste correctie niet altijd geheel te vermijden.
|
|