over de vereischten van onderwijzers en godsdienstleeraars, over juist toezigt óp het onderwijs, over de regtzinnigheid en verdraagzaamheid, over de verspreiding van den Bijbel en de Bijbellezing bij de openbare godsdienstoefening, en over de oorzaken van, en zedelijke, zoowel als stoffelijke middelen tegen de armoede. Wij durven alle beweringen en voorslagen van den Schrijver niet overnemen; er is echter veel in, dat goedkeuring, opmerking en nakoming verdient.
Een nieuw bewijs van de Christelijke liefde, die zich in onze dagen meer en meer het lot der armen, niet alleen tot oogenblikkelijk hulpbetoon, maar ook tot oprigting en teregtwijzing, niet enkel door gaven, maar ook door opzigt en bezoek, aantrekt, levert.
No. 3. De Eerw. tichler wekte de Leydsche gemeente in eene opzettelijk daartoe ingerigte Leerrede, den 4 Nov. 1838, op, om zich te vereenigen tot voorziening in de vooral geestelijke behoeften der diep gezonkene, armste volksklasse. Die stem vond weêrklank, en den 10 Nov. 1843 werd het vijfjarig bestaan der vereeniging in eene Toespraak door denzelfden herdacht, met nieuwe aanmoediging en opwekking. Mogen zulke inrigtingen meer algemeen worden! Zij werken sedert eenige jaren ook te Groningen met veel nut, en wij vernemen, dat Utrecht het loffelijke voorbeeld volgt. Wanneer wij deze en soortgelijke daadzaken zien, dan ontwaren wij een verhoogd, Christelijk leven in onze gemeenten, waarbij het geschreeuw, alsof door onregtzinnigheid de kerk in gevaar ware, ons weinig hindert. Men kent ze aan de vruchten, dat is de uitspraak van den Heer; en gelijk Hij zelf, toen Hij gebood aan johannes te boodschappen, onder anderen dat den armen het Evangelie werd gepredikt, zich beriep op hetgeen Hij werkte, als het kenmerk van hetgeen Hij was, zoo kent men nog het ware Christendom niet aan woorden - maar aan hetgeen er door uitgewerkt wordt. Waar zóó de geest van den Heer zich openbaart, daar is men ook vervuld van zachte liefde. En dit brengt ons tot
No. 4, waarin de wreedheid omtrent de dieren ernstig