aangewezen, die hij vooral wenschte te zien opgenomen, en zou misschien deze of gene verzen, op wier toon en inhoud wij zouden meenen aanmerkingen te moeten maken, ter zijde hebben gelegd, indien hij, in bedaarde oogenblikken ze nalezende, zelf eene keuze had moeten doen. De taak van den Uitgever van nagelaten letterarbeid is moeijelijk. Vooringenomenheid met het werk van den vriend, schroomvalligheid, om ongebruikt te laten, wat de overledene zelf ligt op hoogen prijs stelde, de vrees, om aan de eer zijner nagedachtenis te kort te doen door het opnemen van stukken, die in de oogen van anderen minder waarde kunnen hebben, dat alles vereenigt zich, om den arbeid des Uitgevers lastig en bezwarend te maken.
De Heer greb heeft zich van zijne taak met ijver en naauwgezetheid gekweten, en vindt men ook al hier of daar stukken, die men liever zou hebben willen missen, de bundel zal de nagedachtenis van den Dichter geene oneere aandoen. Gedeeltelijk bestaat dezelve uit fragmenten van onvoltooide dichtstukken, waarvan wij het eerste: De Deensche Vesper, vooral met genoegen lazen. Het tweede stuk: Christus, bestaat uit losse fragmenten; waarin de theologische denkwijze van den Dichter hier en daar zeer uitkomt, niet altijd evenzeer zijne theologische of uitlegkundige kennis. Doch vooral onder de kleinere stukken zijn er vele, die wij gaarne in dezen bundel zien opgenomen, en die zoowel van 's Dichters gaven, als van zijne goede gevoelens, vooral van liefde voor vrouw en kroost, getuigen. Allen, die de poëzij van van der hoop bij zijn leven hebben hooggeschat, bevelen wij dan ook gaarne deze verzameling aan. Vinden zij hier en daar vroegere gebreken van zijnen dichttrant weder, zij zullen er ook veel goeds, veel fraais in aantreffen, dat het hen zal doen betreuren, dat de dood den Dichter zoo vroeg heeft weggerukt.
De Heer greb heeft de hulde der vriendschap aan den overledene gebragt in een wèlgeschreven stuk ter zijne nagedachtenis. Opmerkelijk was ons daarin de wijze, waarop over de Gids wordt gesproken. In de redevoering van den Heer meijer over van der hoop werd ons Tijdschrift bitter aangevallen, als had het de verdiensten van den Dichter miskend, en in tegenoverstelling daarvan werd de Gids ten hemel verheven. Hier daarentegen lezen wij van ‘een nieuw maandschrift, uit den côterie-geest van eenige jeugdige let-