A.E. Bray. II Deelen. Te Nieuwediep, bij C. Bakker, Bz. 1842. In gr. 8vo. 564 bl. f 5-90.
Meer dan eene aankondiging zal van het werk eener zoo algemeen bekende en geachte Schrijfster naauwelijks noodig zijn. Men kent haren zuiveren stijl, en wat hare Romans meer aanprijst, aanleg, bewerking, schildering. Doch men weet ook, dat zich hare werken veelal kenmerken door zekere wijdloopigheid en het ophalen van zaken, die eigenlijk weinig of niets tot het onderwerp afdoen. Zoo is het ook hier: het gansche tooneel, dat den Roman opent, en waartoe het titelvignet betrekking heeft, gelijk ook de liefdegeschiedenis van Simon en Gratia Bolt, staan tot den gang des verhaals in geen verband. Doch het verhaal laat zich aangenaam lezen, ofschoon het eindelijke gedrag van den hoofdpersoon, wiens schuld het toch waarlijk niet was, dat zijne liefde zulk een einde nam, ons en zekerlijk velen niet voldoet.
De bekwame Schrijfster heeft de zeden en gewoonten van dien tijd goed in het oog gehouden; alleen, in de laatste helft der twaalfde eeuw van krijgs- en jagtgeweren te spreken, is wat kras; zie D. I, bladz. 205. En met het schrijven en lezen van brieven heeft, gelijk in de meeste Romans, welke in die tijden verplaatsen, de Schrijfster ook nog al eenige moeite.
De Vertaler heeft zijne taak loffelijk verrigt, en in eenen goeden stijl geschreven, die slechts zelden door vlekjes, als: zijne gal uitspreken tegen iemand (D. I, bl. 67) ontsierd wordt. Van de vele drukfouten hebben sommige iets kluchtigs; boeven voor boeren (D. I, bl. 186); vaste voor valk (D. II, bl. 40); tucht voor biecht (D. II, bl. 58) zijn althans zeer belagchelijk.