gekrönte Preisschrift. Rotterdam, Verlag von A. Bädeker. 1842. Kl. 8vo. 96 S.
Het uitstekende gedicht van bogaers, dat een sieraad is van de werken der Hollandsche Maatschappij van fraaije Kunsten en Wetenschappen (Xde Deel) en van onze Letterkunde, verdient in elke taal eene goede overzetting. Die van den Heer mauvillon, welke voor ons ligt, verdient over het algemeen lof en aanprijzing. Wij hebben vroeger meerdere Hoogduitsche vertalingen van Nederduitsche gedichten, door dienzelfden bekwamen man vervaardigd, opzettelijk beoordeeld, en vergenoegen ons dus nu met de mededeeling eener kleine proeve, waartoe wij een gedeelte kiezen van de heerlijke beschrijving van Spanje in het begin van den tweeden Zang, en wel van de regels:
Hoe lieflijk menglen, in uw bosschen,
Granaat, olijfboom en limoen
De kleurschakering van hun groen,
Den wasem van hun bloementrossen!
Waar bloost de druif met hooger gloed,
Dan in 't gebladert van den wingerd,
Wiens wortel door uw klipgrond wroet,
Wiens rank zich om uwe olmen slingert?
Ontsteekt het zwerk in zomervuur,
Uw boomgaard weeft u loofgordijnen;
Gij sluimert, tot in 't golfazuur
De sterren van den avond schijnen.
Dan komt het koeltjen aangezweefd,
En waait uw' boezem met zijn wieken,
Die nog naar 't frissche zeevocht rieken,
Waarin hij ze eerst gedompeld heeft.
En nu de gelukkige overzetting:
Wie schön weiss nicht in deinen Hainen,
Wenn duftend die Orangen glühn,
Mit ihrem Golde sich zu einen.
Wo hat die Traube höh're Gluth,
Als dort an deinen vollen Reben,
Die schlängelnd sich, voll Feuerblut,
Empor an deinen Ulmen heben?
Wenn heiss die Sommersonne sticht,
Ruhst du im Schatten deiner Bäume,
Und schlummerst, bis der Sterne Licht
Hell funkelt durch die Weltenräume.
Dann weht vom Meer, das dich umspült,
Erfrischung deiner Brust zu bringen,
Ein Lüftchen, das mit feuchten Schwingen
Dein warmes Antlitz labend kühlt.