| |
Almanakken voor 1844.
(Tweede Verslag.)
Wij hebben ons tweede Almanak-verslag, even als vroeger, eerst in dit No. willen plaatsen, opdat daarin mede zouden kunnen opgenomen worden sommige Jaarboekjes, die wij eerst onlangs ontvingen. Wij moeten, ook overeenkomstig de aan het slot van onze vorige aankondiging gedane belofte, ditmaal beginnen met:
| |
Vergeet mij niet. Jaarboekje voor 1844. Te Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. In lederen prachtband. f 3-90.
Deze pracht-Almanak - of liever dit pracht-Jaarboekje, want het heeft ook niets van hetgeen het tot eenen Almanak maken zou - is eene nieuwe onderneming, welke de ongenoemde Redactie hoopt, dat de keus der stof van dergelijke prachtboekjes vermeerderen moge. In hoeverre zulks noodig ware, staat ons minder te beoordeelen. Van romans en dichtbundels is men niet gewoon, te vragen naar het noodzakelijke der uitgave; waarom zou men het dan hier doen? Inhoud, plaatwerk en uitvoering moeten dergelijke boekjes aanprijzen; gebrek aan soortgelijke kan dit niet.
De titel herinnert bekende Engelsche en Duitsche jaarboekjes, en spreekt ‘de gedachte uit, welke vrienden en vriendinnen bezielt, als zij elkander zulke prachtboekjes schenken.’ De inhoud is, gelijk meestal, eene afwisseling van proza en poëzij. Van het eerste ontmoeten wij eerst: het model van Pierre Mignard, een verhaal van Mejufvrouw toussaint, dat zich met veel genoegen laat lezen, maar dan ook voor zulk een boekje volstrekt niet langer moest zijn. Het verplaatst den lezer te Parijs onder de regering
| |
| |
van lodewijk XIV. Een verhaal van dezelfde hand in een ander jaarboekje bragt ons naar Maltha, en schoon wij geene reden hebben tot aanmerkingen op het tijdelijke of plaatselijke, zoo veroorloove ons de bekwame Schrijfster van het Huis Lauernesse den wensch, dat zij, die daar zoo meesterlijk het vaderlandsche teekent en de vaderlandsche geschiedenis te baat neemt, dit ook in hare kleine verhalen meer blijve doen. Waenzinnig Truken is eene schets, en droeve Laura eene vertaling van een Fransch stukje, beide door kneppelhout; het eerste schijnt meer dan verdichting te zijn, en het laatste heeft het voorkomen van om het plaatje te zijn vervaardigd. Heldring verloochent zijne gewone overdrevenheid niet in eene pastorij in den achterhoek, waarin weder een uitval tegen het herderlijk bezoek van zekeren Predikant niet kan achterblijven. Is dit waarheid of verdichting? In het eerste geval hadde de Leeraar bepaalde berisping verdiend, die enkel en alleen om het lekker eten en drinken een gedeelte zijner gemeente bezoekt - want dit is de kennelijke bedoeling; - en in het laatste geval beklagen wij den man, die zelfs in zijne verbeelding ontrouwe ambtsbroeders voor zich ziet. In allen gevalle staat zulk een zijdelingsche uitval tegen medebroeders den Predikant heldring zeer leelijk.
Van het poëtische zullen wij slechts een gedeelte kunnen vermelden. Sifflé (die, om dit in het voorbijgaan te zeggen, of geene, of geene zijner gelukkigste verzen in den Almanak zijner provincie plaatst) staat aan het hoofd met een gedichtje: vergeet mij niet, en treedt op het laatst nog eens op. Met het grootste genoegen vonden wij in eenen Lijkkrans de nagedachtenis van petronella moens door prudens van duyse waardiglijk vereerd. Het is ons aangenaam, dat dan toch niet geheel in de jaarboekjes de nagedachtenis vergeten is eener dichteresse, die ook deze boekjes met welwillendheid plagt te bedenken. Ook in den Utrechtschen Volks-Almanak heeft Ds. dusseau eenige dichtbloemen op haar graf nedergelegd. Onder de beste verzen tellen wij dat van j.j. van vollenhoven, waartoe de treffende bijzonderheid het onderwerp gaf, dat het klokkenspel der St. Petri-kerk te Hamburg nog onder het branden en als onder het nederstorten het lied: Allein Gott in der Höh' sey Ehr speelde en aldus vernield werd; voorts: wintertjes schilderen, door potgieter; eene wandeling van
| |
| |
fenelon (de bekende anecdote der koe) naar het Fransch van andrieux, door c.w. van der pot; eene Geuzenwake, door j.j.a. gouverneur; Bonaparte, vertaling naar la martine, door s.j. van den beergh (bijzonder gelukkig). Wij konden nog meerdere opnoemen, zelfs bijna allen, want niets, dat hier geene plaats verdient, is ons voorgekomen. Behalve de meermalen ook in andere jaarboekjes voorkomende namen van hecker, bennink, janssonius, lesturgeon, robidé van der aa, van zeggelen en anderen, treffen wij hier ook aan boxman, van dam van isselt, da costa met een paar versjes aan eene vriendin, waarvan het eerste, eene dankzegging voor een geschenk van fijnen wijn, ons te gekunsteld dunkt, en waarin wij liever het spelen met de bruiloft te Kana en den Avondmaalswijn niet hadden aangetroffen; lulofs, die een herzien lied uit zijnen jongen tijd geeft, het bekende:
Meisje-lief! 'k ben opgetogen,
Over uw betoov'rende oogen enz.
en zelfs tollens, die een allerliefst versje geeft op eene koperen bruiloft (denkelijk van een' reeder of zeehandelaar, althans dan is het nog aardiger). Wij zouden wel lust hebben, het uit te schrijven, maar moeten zuinig zijn met onze ruimte. Enkele regels kunnen wij niet terughouden:
Ieder koopman, ieder reeder,
Die van schip en scheepvaart weet,
Bakert tegen wind en weder,
Tegen worm en haaijebeet,
't Vaartuig in een koopren kleed.
Is dan 't scheepje goed beslagen
Zal het weêr den togt gaan wagen,
Dan nog drinken vriend en magen
Op zijn goede reis een glas -
Hing de gastheer en zijn vrouw
't Koopren dekkleed om de leden
Van het scheepje hunner trouw, enz.
Lublink weddik bezingt, maar korter en eenvoudiger,
| |
| |
wat meppen in de Aurora gedenkt, de bijzonderheid eener blinde, die met de lippen den Bijbel las; maar wij kunnen alles niet opnoemen.
De plaatjes zijn zeer goed; niet meer maar ook niet minder, en het geheele voorkomen van dit, aan H.M. de Koningin opgedragen jaarboekje zoodanig (de lederen band is net; fluweelen hebben wij niet gezien), dat wij deze onderneming gaarne aanprijzen; en het is een zeer geschikt verjaargeschenk, en kan daartoe nu bij dezen, dan bij genen, het geheele jaar door, dienen. Het zou mogelijk geene ongelukkige speculatie zijn, daartoe een dezer prachtboekjes, b.v. door een gedrukt, maar oningevuld blaadje bepaaldelijk te bestemmen.
Thans komen wij tot de provincialen, voor zoo ver wij die ontvingen. Naar rangorde der gewesten beginnen wij met:
| |
Noord-Brabandsche Volks-Almanak. Te 's Hertogenbosch, bij P.R.D. Muller. f : - 90.
Het titelblad van dezen tweeden jaargang is versierd met eene welgelijkende afbeelding van de groote kerk te Breda; voorts vindt men eene grondteekening van het oorspronkelijke 's Hertogenbosch met een stukje van den Redacteur en Uitgever; het grafteeken van volkert van bern, waarbij iets over den oorsprong der abtdij van dien naam, door den Eerw. pape, en het kasteel van Geffen, over hetwelk gesproken wordt in aanteekeningen over eenige kasteelen in de Meijerij van 's Hertogenbosch, door Mr. h.b. martini van geffen. Behalve versjes, kleinigheden en bladvullingen, die geene bepaalde betrekking tot de provincie als zoodanig hebben, geeft Ds. c.h. hermans een stukje over jan van den kornput, geboren te Breda, uitvinder van den Telegraaf; e.th. van beusekom, bladen uit een dagboek over de Belgische Kempen, en H-l, de slag of het gevecht van Lekkerbeetje. In dit stukje leest men, dat, gelijk uit een Tijdvers blijkt, men de letter W voor tien telde, ofschoon dezelve ‘nimmer onder de Romeinsche of Latijnsche telletters heeft behoord.’ Doch men wete, dat de W voor tien gold, omdat men ze aanmerkte als eene dubbele V, welke het getal 5 uitdrukt. De W plagt hier en daar ook dubbele u te heeten. Van de overige bijdragen is het ‘oorspronkelijke’ (dat wil eenvoudig zeggen: niet vertaalde)
| |
| |
verhaal van h. kuyper gz. het onbeduidendste, en dat van Ds. g.d.j. schotel over het kaartspel (beter over de speelkaarten) het geleerdste. Dit zij genoeg over dezen, bij voortduring aan titel en doel zeer goed beantwoordenden Almanak.
De oudste der provincialen volge:
| |
Geldersche Volks-Almanak. Te Arnhem, bij G. van Eldik Thieme. f : - 75.
Het belang van dit, thans ten tiendenmale verschijnend Jaarboekje, wordt weder door onderscheidene geschied- en oudheidkundige mededeelingen verhoogd, waartoe de Heeren haasloop werker, l.ph.c. van den bergh, j. herman de ridder en anderen niet weinig toebrengen. Minder bevielen ons de stukjes van graadt jonckers, die de kunst niet verstaat, om eene aangename saus over het drooge te gieten. De Redacteur zelf - overdrijft doorgaans alles; hij is er ook hier niet geheel vrij van, ofschoon wij, hetgeen hij voor Hoenderloo gedaan heeft en nog doet, op hoogen prijs stellen, en daarom met genoegen lazen, wat hij er hier van mededeelt. De plaatjes zijn wèl; de Geldersche hutspot is ten deele bekende kost, zoo als de naam van het geregt zelf; doch dit hinderde ons weinig. Meister Maorten Baordman ontbreekt niet; ook andere stukjes wijzen op het Geldersche dialekt; een gesprek over dat onderwerp tusschen eenen Hollander en een' Graafschapper (Zutphenaar), met vooringenomenheid voor het laatste geschreven, zal niet door ieder worden toegestemd. De vader van de provinciale Almanakken is overigens te lang en te gunstig bekend, om meer te behoeven, dan eene aankondiging, welke telkens, en ook nu weder, aanprijzing wezen kan.
Daar begroet ons een flink jongeling, die zijne afkomst van de ronde, fiere, degelijke Zeeuwen niet verzaakt, namelijk de
| |
Zeeuwsche Volks-Almanak. Te Zierikzee, bij J. van de Velde Olivier. f : - 75.
De ijverige Redacteurs geven in een kort Voorberigt de redenen op, waarom hier het een en ander niet gevonden wordt, naar hetwelk men welligt zoeken zou, als ook die, welke hun aanleiding gegeven heeft, om de Statuten der
| |
| |
Maatschappij tot bevordering en aanmoediging van Landbouw en Veeteelt op te nemen, waaraan zij zeer wèl hebben gedaan. Na het gewone en met zorg bewerkte Kalenderwerk, geeft de Mederedacteur van oosterzee, die, in vroegere jaargangen, eerst van het Zonnestelsel in het algemeen, later van de Zon meer afzonderlijk, zulke bevattelijke denkbeelden leerde vormen, ons een soortgelijk, niet minder duidelijk stuk over de Maan. Dan volgt eene hoogst nuttige opgave der Middelen van Vervoer, in de genoemde Provincie, en daarna de reeds genoemde Statuten der voormelde Maatschappij.
Het Mengelwerk levert eene aangename afwisseling van proza en poëzij op. Eerst vinden wij, door k.j.r. van harderwijk, te Rotterdam, ingezonden, een belangrijk Iets over levinus lemnius, in 1505 te Zierikzee geboren, en in 1568 aldaar overleden; een man, die zich als geneesheer en schrijver blijvenden naam verworven heeft. De Rethorijkers te Goes, door r.c.h. römer, en een Naschrift daarop van den Mederedacteur van oosterzee, over de Rederijkers te Zierikzee, zijn aangename bijdragen tot de geschiedenis dier eerste vormers en bevorderaars onzer Letterkunde. Ds. swalue, te Goes, leverde eene historische beschrijving der Goessche kerk, waarbij een lief plaatje gevoegd is. De Oost-Indische Voyage der drie eerste Zeeuwsche Compagnieschepen danken wij den geleerden en naauwkeurigen ab utrecht dresselhuis; terwijl de ijverige van oosterzee, bij al het reeds van hem genoemde, het proza nog met een paar bijzonderheden uit reigersberg's Kronijk van Zeeland, met betrekking tot natuurverschijnselen, en met eenige historische ophelderingen, ten geleide van een plaatje, waarop willem beukelsz., de uitvinder van het haringkaken, naar eene oude glasschilderij gevolgd, staat afgebeeld, heeft vermeerderd. Naïf en karakterestiek, ook ten opzigte van het volksdialect, is de Brief van een jong Matroos, uit het Eiland Schouwen, waarvan Mr. a. moens van bloois ons den inhoud doet kennen.
De Dichtstukjes, in trant en waarde verschillende, zijn, naar de volgorde, in welke wij die, tusschen het proza vermengd, hier opgenomen vinden, van de Heeren r.c.h. römer, Mr. a.f. sifflé, j. was, f. wijsman, b.c.s. adama van scheltema, j. van harderwijk, rz., h.m.c. van oosterzee, d. dorbeck, thz., de bosson en er- | |
| |
herins. Het bestek laat niet toe, die een voor een te beschouwen. Men schaffe zich, niet alleen in Zeeland, maar ook elders, dit waarlijk nuttig en onderhoudend Jaarboekje aan, en leere zelf den inhoud en bijzonderheden kennen.
De
| |
Utrechtsche Volks-Almanak. Te Utrecht, bij L.E. Bosch en Zoon. f 1-25,
houdt zich getrouw aan het mededeelen van de namen dergenen, die in provincie, steden en gemeenten besturen, vertegenwoordigen, regt spreken, belastingen innen, acten opmaken, dagvaardingen doen, wijken en brandspuiten beheeren enz. Het voornaamste, waarmede wij te maken hebben, is het mengelwerk. Proza en gedichten staan in afzonderlijke gelederen. Behalve het boven (vergeet mij niet) reeds gedachte, beteekenen de laatste niet veel; ook de cantate niet van van someren bij de inwijding der nieuwe kerk te Kralingen, een stukje vol herhalingen (NB. dit rijm is toevallig!), dat hier verzeild schijnt, ten minste uit eene noot te oordeelen, omdat de vorige kerk aan het Utrechtsche Bisdom behoorde vóór de Hervorming. Nu ja - het zij zoo: en de Cantate moest ergens staan.
Het proza wordt geopend door een kort, maar niet onbelangrijk stukje van W.v.P. over de Domkerk te Utrecht, de groote mannen, die er in begraven zijn, en over de steenen, die derzelver graven bedekt hebben, waarop volgt: iets van den uitgever over de Marie kerk te Utrecht, waarbij twee platen behooren, de eene, de kerk van buiten voorstellende in 1750; de andere de bekende pilaar op ossenhuiden, omtrent welke eene bouwkundige opheldering de aandacht verdient. Prof. tijdeman geeft iets bij het (zeer gelukkig uitgevallen) fac-simile van een' brief van spinoza, waardoor velen misschien anders, en dan niet minder gunstig over dezen bekenden, - of beruchten! - man zullen leeren denken. Het breedvoerigste is de levensschets van wijlen h.m.a.j. van asch van wijk, door nepveu, waarin aan eenen dóórkundigen en edelen man (dikwijls nog iets anders, en altijd iets meer, dan edelman) hulde wordt bewezen; dat de Schrijver er zijne eigene denkwijze omtrent sommige staatkundige onderwerpen in uitstalt, was niet geheel te vermijden; de wijze waarop, en de geest waarin dit geschiedt, laten wij onbeoordeeld, omdat het daartoe hier de plaats
| |
| |
niet is. In de afbeelding van van asch van wijk herkenden wij hem moeijelijk; doch bij gebrek aan een later, heeft men zich met een portret van vóór jaren moeten behelpen. De voornaamste aanmerking, die wij op dezen Almanak hebben, is, dat dezelve meer stedelijk dan provinciaal is en blijft.
Volge de geleerde
| |
Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren. Te Deventer, bij J. de Lange. f 1-50.
Onderscheidene Letter- en Oudheidkundigen, waarvan sommigen uit vroegere bijdragen bekend zijn, en anderen voor het eerst optreden, hebben het hunne toegebragt ter verrijking van dezen jaargang, die insgelijks ten negenden male verschijnt, en welks volgende zal verrijkt worden met eenen hladwijzer op de dan verschenen tien jaargangen, iets, dat wij, bij het wetenschappelijk belangrijke, hetwelk ook die boekjes bevatten, welke zich Volks-Almanakken noemen, navolgenswaardig achten. Het eerste en laatste der stukken heeft op Overijssel geene betrekking. De verzameling toch wordt geopend met eene bijdrage uit de nagelaten papieren van wijlen m.j. visser (medegedeeld door 's mans kleinzoon, Mr. p.r. feith), zijnde een verslag der ontdekking van grafsteden, lijken enz. in de Fransche kerk (de kapel op het Binnenhof) te 's Gravenhage in 1770, voor den gewonen lezer misschien minder behagelijk; doch dat is het geval met de meeste hier voorkomende stukken. En aan het slot staat eene bijdrage van Ds. halbertsma, niet, zoo als men misschien verwachten zou, uit de taal- en oudheidkunde, bij welke zich zijne studiën sedert jaren bepalen, maar - over de versche lucht. De man verwachte van ons geene apologie der kagchels, zie bladz. 304; ook geene tegenspraak tegen zijn beweren, dat hij ‘aanspraak maakt op een beetje gezond menschenverstand.’ Hier en daar zijn zeker geene kwade wenken, maar het schijnt tot de zonderlingheden van Ds. halbertsma te behooren, dáár over het eene of andere te schrijven, waar men het niet zou zoeken.
Uit dezelfde provincie ontvingen wij:
| |
Jaarboekje voor de Provincie Overijssel. Te Zwolle, bij J.J. Tijl.
| |
| |
geheel van eenen statistieken inhoud en bewerkt door den kundigen d. van schreven, waarin men het personeel van het algemeen bestuur en van het inwendig beheer der provincie, benevens naauwkeurige statistieke tabellen, aantreft. In de melding der ridderorden zijn hier en daar kleine fouten, hetgeen zeker bij een zoo groot aantal moeijelijk te vermijden was. De tijdige verschijning van dezen jaargang bewijst, dat de bekwame Verzamelaar, op hetgeen wij van het een jaar te laat ontvangen eenes vorigen gezegd hadden, geene aanmerking had behoeven te maken.
Ten achtsten male verscheen de
| |
Groninger Volks-Almanak. Te Groningen, bij J. Oomkens. f : - 75.
Ook dezen Almanak ontbreekt het niet aan belangrijke mededeelingen, die tot de geschiedenis der provincie, doch ook meest van hare hoofdstad, betrekking hebben. Versjes van betere, of ook enkele van mindere gehalte, wisselen datgene af, hetwelk een meer geleerd aanzien heeft, waardoor deze Almanak ook kost voor allerlei monden wordt. Het plaatwerk, gelijk de geheele uitvoering, voldoet. Ten aanzien van het kalenderwerk, of misschien beter gezegd, het astronomische, is de Groninger, nevens den Zeeuw en den Overijsselaar het uitvoerigste en naauwkeurigste. Beperktheid van ruimte dwingt ons, korter te zijn en meer en meer te worden, dan wij wenschten. Groningen neme dus met algemeene aanprijzing genoegen.
Het laatste der ons tot heden ter hand gekomen provinciale jaarboekjes is:
| |
Drentsche Volks-Almanak. Te Koevorden, bij D.H. van Scheer. f 1-10.
Wij moeten toch maar herhalen, wat wij meermalen hebben gezegd, dat dit kleinste van onze gewesten geen der minste is ten aanzien van de waarde van zijnen Almanak. En moge men dan Drenthe eene miniatuur - provincie hebben genoemd, zij heeft gelijk, dat zij de vriendbuurlijke aanbieding, in der tijd gedaan, om haar met eene andere te vereenigen, hier eens beantwoordt. Van het Mengelwerk trokken het meeste onze aandacht die plaatsen, waarin ge- | |
| |
zegd wordt, niet enkel, dat Drenthe slechts voor een derde gedeelte bebouwd is, want dit is bekend genoeg; maar dat de bezwaren tegen verdere grond-ontginning niet zoo vele en zoo gewigtig zijn, als men zich dit doorgaans voorstelt; en dat dezelve eenvoudig door eene krachtige marken-verdeeling van hooger hand zeer zou bevorderd worden. Mogen de daaromtrent gegevene wenken niet vergeefsch zijn! Duizende onvruchtbare bunders in vruchtbaar land te herscheppen, is waarlijk niet onverschillig, en inderdaad eene vermeerdering van den nationalen rijkdom, een middel tegen de hand over hand toenemende armoede in de gevolgen geene onbelangrijke zaak voor 's Rijks schatkist. Dat men tot landontginning naar Suriname gaat, keuren wij niet af, maar dat men, wanneer het uitvoerlijk is, en aan de kosten beantwoordt, zooveel duizend morgen gronds onbebouwd in ons vaderland liggen laat, is onverantwoordelijk. Doch het is hier de plaats niet, om daarvan meer te zeggen. Tot eene eenvoudige opmerking gaf de Drentsche Almanak ons eene te gereede aanleiding, dan dat wij er geen gebruik van zouden gemaakt hebben.
Van den
| |
Almanak voor Dienstboden. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. f : - 40
is de tegenwoordige de vijfde jaargang. Proza en poëzij zijn weder regt gepast voor den stand, voor welken dit Jaarboekje bestemd is. De inkleeding in verhalen en voorbeelden is daarvoor wel het geschiktste; en uit dien hoofde zouden wij het anders lezens- en behartigenswaardige stukje van Ds. swalue om den vorm minder, dan om de stof, aanprijzenswaardig rekenen, te meer, daar de stijl niet zeer vloeijend is, en hij hier bijna voor kinderen schreef. Kome maar dit nuttige boekje in de regte handen!
Wij eindigen met den één jaar ouderen
| |
Almanak tot gezellig onderhoud. Te Gorinchem, bij A. van der Mast. f : - 35,
die insgelijks zijn geld wel waardig is, en eene geschikte, noch onnuttige, noch onaangename lectuur oplevert voor diegenen, voor welke vele andere jaarboekjes te hoog in toon of kostbaarheid zijn.
|
|