De schadelijke Insecten in tuinen, met de middelen tot derzelver verdelging, benevens eene opgave der voor tuinen nuttige Insecten. Met Platen. Door Mr. S.C. Snellen van Vollenhoven. Te Rotterdam, bij H.A. Kramers. 1843. In kl. 8vo. 122 bl. f 1-40.
Dit werkje was ons een aangenaam verschijnsel. Vooreerst omdat het eene uitzondering maakt op de gewone geschriftjes, welke van tijd tot tijd over dit onderwerp door minkundige Vertalers onoordeelkundig gekozen en slecht overgebragt worden, ten andere, omdat het een oorspronkelijk werk is van eenen schrijver, die toont zelf waarnemer te zijn, en wien wij dus willen aanmoedigen, om op den ingeslagen weg met volharding voort te gaan. De afbeeldingen, bij het werkje gevoegd, zijn door den Schrijver zelv' op steen gebragt en verdienen als eerste proeven eene gunstige beoordeeling.
Een paar kleine aanmerkingen vergunne ons de verdienstelijke Schrijver. Op bl. 33 wordt, als kenmerk, waardoor de larven der bladwespen van die der schubvleugelige insekten verschillen, behalve het aantal pooten, ook het getal der oogen vermeld; doch voor minkundigen, waarvoor dit boekje is opgesteld, is dit kenmerk minder belangrijk en zonder vergrootglas niet wel te ontdekken, 't geen wel had behooren opgeteekend te worden. De rups van Noctua gumma heeft niet slechts in Frankrijk, gelijk, bl. 72, gezegd wordt, somtijds groote verwoestingen aangeregt, maar ook in ons vaderland. Het was deze soort, welke (vóór 14 jaren zoo ik wèl heb) in de provincie Groningen en in Friesland zoo veel schade veroorzaakte. Dat, gelijk, bl. 96, gezegd wordt, doorgesnedene slakken weder tot een volkomen dier zouden aangroeijen, betwijfelen wij, en zoo de Schrijver dienaangaande eigene waarnemingen heeft, 't geen wij evenwel niet gelooven kunnen, onthoude hij ze niet aan het wetenschappelijk publiek.