| |
Het Leven van Thomas Cranmer, den Kerkhervormer in Engeland. Vertaald uit het Engelsch door Adr. van
| |
| |
Deinse, Emeritus Predikant van Ostende. Te Amsterdam, bij J.F. Schleijer. 1843. In gr. 8vo. 141 bl. f 1-50.
Dat goede boeken of geschriften goed vertaald worden, is een wezentlijk vereischte. Bij eene vertaling komt het er op aan, of het oorspronkelijke de vertaling, en of de vertaling de uitgave waardig is. Wij voor ons gelooven, dat er wel eens betere schriften vertaald zijn dan dit leven van den Engelschen Hervormer; ook meenen wij, dat schriften, in eene vreemde taal opgesteld, ook wel beter zijn overgezet, dan dit werkje door den Eerw. van deinse. Nuttig is het, dat ook de ongeletterde bekend worde met het leven van zulke mannen, die op hunne tijdgenooten eenen beslissenden invloed uitoefenden, of door woord en wandel godsvrucht en waarheid bevorderden. Maar onderneemt men het, hen af te schilderen, zoo zij ook de vorm, in welken men de schilderij inkleedt, uitlokkend, daar een tafereel, waardoor het oog niet wordt geboeid, weinig indruk maakt. Eere komt den Eerw. van deinse toe, dat hij zich bij de uitgave zijner vertaling dit doel voorstelde: ‘den minkundige in de Kerkelijke Geschiedenis met dezelve meer bekend te maken’; (voorb. bl. iv); dat hij, door dit boekje den Protestanten in handen te geven, hen tracht op te wekken, om niet zorgeloos voort te leven tegenover de woelingen van den Roomschen stoel, en den indruk bij zich te verlevendigen, dien de zegeningen der Kerkhervorming, dikwijls te veel voorbijgezien, op hen moesten maken.
Maar, naar onze gedachte, salvo meliore judicio, had de Eerw. van deinse, indien hij dit bepaalde doel wilde bereiken, liever een ander geschrift ter vertaling moeten kiezen, en dit op eene betere wijze in onze taal kunnen overbrengen. Wat de levensbeschrijving van cranmer betreft, wij hebben hier eene vrij dorre chronijk, met dat verschil evenwel, dat men omtrent de chronologie weinig opheldering krijgt. Meermalen is het: ‘omstreeks dezen tijd’, of ‘in dienzelfden tijd’, of soortgelijke. Wel is het boekje in drie deelen verdeeld, waarvan het eerste gedeelte cranmer wil schetsen gedurende de regering van hendrik VIII, het tweede cranmer onder de regering van Koning eduard VI schildert, het derde cranmer voorstelt onder de regering van Koningin maria; maar men krijgt geen helder inzigt in den gang van cranmers werkzaamheden. Begint men
| |
| |
het boekje te lezen, dan verwacht men, na dezen aanhef, p. 1: ‘Een volledig levensberigt van cranmer vordert de mededeeling van een groot gedeelte der geschiedenis van de Hervorming in Engeland. Slechts eene korte schets daarvan kan in de volgende bladen geleverd worden; maar deze zal een helder licht over onderscheidene bijzonderheden, door de geschiedschrijvers over het algemeen verkeerdelijk voorgedragen, verspreiden, wordende de bronnen, waaruit de belangrijkste berigten geput zijn, naauwkeurig aangewezen’, - dan verwacht men, na dezen aanhef, veel licht verspreid te zien over het tijdvak, in hetwelk cranmer leefde, en groote naauwkeurigheid in de opgave der bronnen. Maar vóór alles had het verhaal niet moeten beginnen, zoo als de vertelseltjes gewoonlijk aanvangen: ‘Thomas cranmer was de zoon van een aanzienlijken heer te Aslacton in het graafschap Nottingham, wáár hij den 2 Julij 1489 geboren werd.’ Eerst was het niet overtollig geweest, het een en ander van Engelands staatkundigen en kerkelijken, maatschappelijken en zedelijken toestand in dien tijd te zeggen, en, waar cranmer's vorming wordt voorgesteld, op den invloed te letten dien zijne προδρομοι gehad hebben op zijne ontwikkeling, en op de betrekking in welke hij tot hen staat. Maar aan eene duidelijke uiteenzetting van deze en dergelijke, in eene levensbeschrijving onmisbare, zaken, is niet gedacht. De biographie begint met cranmer's geboorte, en eindigt met zijne verbranding; en als het vuur van den brandstapel uitdooft is ook het kaarsje uitgebrand, dat zooveel licht beloofde, maar zoo weinig licht verspreidde. Wij herhalen het, wil men eene chronijk lezen, ziehier; maar zoek hier geene
pragmatische behandeling der geschiedenis; daarvoor is de geheele voorstelling te oppervlakkig, te onoordeelkundig, te onwetenschappelijk. De naauwkeurige opgaaf der bronnen is niet anders dan het opgeven van eenige namen der geschiedschrijvers, die het tijdvak van cranmer behandelden.
Dit alles nu is natuurlijkerwijs niet aan den Eerw. van deinse te wijten. Z. Eerw. beschreef cranmer's leven niet; hij vertaalde. Maar waartoe juist dit leven van cranmer uit de Levens der Britsche Kerkhervormers van wickleff af tot fox, ten jare 1832 door het Engelsche Traktaatgenootschap uitgegeven, ter overzetting gekozen? Van
| |
| |
deinse zal toch niet beweren, dat de behandeling der geschiedenis in dit geschrift kritisch en pragmatisch is? Bovendien verveelde ons de polemiek tegen de Roomsch-Catholieke geschiedschrijvers, die hier bijna altijd zeer oppervlakkig moet genoemd worden, en dikwijls voor onbelangrijke kleinigheden te velde trekt.
En de vertaling zelve? De Vertaler zegt in zijn voorberigt: ‘Is de Nederduitsche stijl op eenige plaatsen wat stroef uitgevallen; men verschoone dit! ik meende mij in zaken van geschiedkundigen aard zoo na mogelijk aan het oorspronkelijke te moeten houden.’ Nu ja, indien ‘zaken van geschiedkundigen aard’ hier zooveel beteekent als vertaling eener levensbeschrijving, dan is van deinse aan zijne beginselen niet ontrouw geworden. Want het schijnt wel eene woordelijke vertaling uit het Engelsch, ongeveer als de Vulgata uit het Grieksch. Maar wij meenden, in zaken van taalkundigen aard mogt men zich niet zoo na mogelijk aan het oorspronkelijke houden; dan moet elke taal haar eigen regt hebben, hare kleur behouden. Men moet het eene Hollandsche vertaling niet kunnen aanzien, of zij naar het Engelsch, Syrisch of Russisch is gemaakt. De Eerw. van deinse had de zaken van geschiedkundigen aard even getrouw kunnen wedergeven, al had hij de woordvoegingen van het Engelsche taaleigen minder getrouw gevolgd. Maar nu is de stijl zeer stroef en somtijds onduidelijk, waartoe onder anderen het veelvuldig gebruik van deelwoorden het zijne bijbrengt, iets dat eindelijk zeer vervelend wordt. Ook vonden wij niet altijd goede Nederduitsche uitdrukkingen. Doch dit schrikke niemand af, het boeksken ter hand te nemen. De naam van cranmer klinkt ons te aangenaam in de ooren, dan dat wij niet gaarne van den man zouden hooren spreken, die ook in zijne zwakheid groot genoemd, en in zijne struikeling met verschooning behandeld mag worden; wien eene plaats onder de testes veritatis geen Protestant ooit weigeren zal. Wil men grondig kritisch onderzoek, dan zou men zich door de lezing dezer vertaling niet voldaan vinden. Maar wil men een beknopt verslag van
cranmer's leven en werkzaamheid - en ziedaar den waren titel, dien wij aan dit geschrift mogen geven - dan bevelen wij u de vertaling des Eerw. van deinse aan. Dan ziet gij u een' man beschreven, wiens aanminnige zachtzinnigheid u boeit, en vriendelijk tegenlacht, niet alleen uit hetgeen de
| |
| |
vertaling u leert, maar ook uit hetgeen gij lezen kunt in de uitdrukking van zijn gelaat, welks beeldtenis voor u op den titel is te zien. Al hebt gij dan na de lezing van die levensschets geen' Totaleindruck ontvangen van zijne geheele werkzaamheid, van den invloed, dien zij op zijn' tijd en nakomelingschap had, van de betrekking, waarin hij tot de onmiddellijk hem voorgaande periode staat; al krijgt gij, om het in één woord zamen te vatten, niet meer in handen, dan een uitgeknipt beeldje uit eene groote prent, toch zult gij cranmer hebben lief gekregen en leeren op prijs stellen; en om de lezers, die wij, om der waarheid hulde te doen, niet mogten misleiden, ook niet van deze vertaling afkeerig te maken, en alzoo het doel des Eerw. Vertalers te verijdelen, eindigen wij ons beoordeelend verslag met eene schets van cranmer's huiselijke levenswijze na zijne bevordering tot de opperkerkvoogdijschap (een woord van den Vertaler afkomstig) bl. 31. ‘Tot vermijding van aanleiding, dat het woord van God zou gelasterd worden, gaf deze waardige man zich altijd over aan zijne gezette letteroefeningen, die orde, welke hij in de universiteit gewoonlijk volgde, niet verbrekende, - namelijk des morgens te vijf ure op zijn boekvertrek te zijn, en daar den tijd met lezen en bidden tot negen door te brengen. Indien 's Vorsten belangen hem niet elders riepen, verleende hij vervolgens tot aan het middagmaal toe gehoor aan bezoekers, en maakte hij zulke zaken, welke tot zijne bijzondere zorg en toezigt behoorden, in orde, of liet de werkzaamheden zoo voor zijne huishouding als voor de briefwisseling met buitenlanders aan zijne klerken over; - behalve dit rekende hij het geene verlorene moeite, elken dag een of twee uren te besteden aan het lezen van zulke werken en boeken, welke dagelijks van over zee aankwamen. Na het middagmaal, wanneer eenige lieden hem spreken wilden, liet hij hen gaarne bij
zich toe, en ontving hen op zulk eene wijze, dat ieder hem over zijne zachtheid en beleefdheid prees, ofschoon hij het somtijds noodig keurde vercheide nen in de gevangenis te laten zetten. En wanneer er na het middagmaal geenen waren, die hem verlangden te spreken, speelde hij een uur lang of daaromtrent op het schaakbord, of zag naar hen, die het deden. Dit gedaan zijnde, keerde hij terug tot zijne gewone letteroefeningen, bij welke hij gewoonlijk overeind stond en zelden zat; zich hiermede bezig
| |
| |
houdende tot vijf ure, ging hij het gewone gebed aanhooren en vervolgens wandelen, of eenig betamelijk vermaak nemen tot etenstijd des avonds. Wanneer hij dan geen' eetlust had, zette hij zich nogtans aan tafel, welke steeds van gasten was voorzien. Zijne handschoenen hield hij dan aan, om alzoo de spijs niet aan te raken; maar daarentegen onderhield hij het gezelschap met nuttige en aangename gesprekken: op deze wijze werd gastvrijheid geoefend en tevens de aalmoezenkist rijkelijk gevuld tot verligting van den nood der armen. Na het avondeten besteedde hij ten minste een uur met gaan of eenig ander betamelijk tijdverdrijf, en begaf zich dan weder tot negen uur aan zijne letteroefeningen: zoodat geen uur van den dag nutteloos werd doorgebragt, maar dezelve zoo werd besteed, dat die strekte tot de eer van God, de dienst van den Vorst en de welvaart der kerk.’
Het uiterlijke van dit boekje is zeer goed, de druk correct, de titel niet onaardig.
|
|