aflossing ten gevalle der rentheffers, en wijders zou men eveneens de pensioenen en wachtgelden met ⅕ besnoeijen. Bij de rentenreductie zou men echter uitzonderingen maken ten behoeve van liefdadige gestichten enz.; eveneens, bij de vermindering der pensioenen en wachtgelden, ten behoeve der genen, wier inkomsten zoo gering zijn, dat zij, na aftrek der gewone belastingen, niets meer kunnen missen. De Schrijver wil echter tot die reductie van renten, pensioenen en wachtgelden eerst dan overgaan, als er zal gebleken zijn, dat de bezuinigingen ook dan, wanneer de Grondwet zal veranderd zijn, het evenwigt tusschen de inkomsten en te doene uitgaven van den Staat niet kunnen herstellen.
Referent heeft de volgende aanmerkingen: Vooreerst is het nu reeds duidelijk, dat wij, met bezuiniging alleen, er nooit kunnen komen, al ware de Grondwet reeds veranderd met zulk een' finantieel voordeeligen uitslag, als de Schrijver zich voorstelt. En hieruit volgt, dat het verkeerd zou zijn, het nemen van een' afdoenden maatregel, welken ook, uit te stellen tot na de nieuwe herziening der Grondwet. Ten tweede: pensioenen en wachtgelden staan niet gelijk met renten van opgenomen kapitaal. Wie geeft er pensioen aan Geneeskundigen, Regtsgeleerden, Notarissen, Handeldrijvenden enz., als zij, door ouderdom, ziekte of zwakheid, buiten staat geraken, hun beroep verder waar te nemen? Zij kunnen, in voordeelige jaren, wat overwinnen voor den ouden dag. Zij kunnen deel nemen aan weduwefondsen en dergelijke. Maar zijn zij oud en arm, dan komen zij ten laste hunner betrekkingen of van de algemeene liefdadigheid. Waarom moet het met Ambtenaren, die door den Staat worden bezoldigd, anders zijn? Zij worden betaald voor hun werk, zoo lang zij het verrigten. Elk pensioen, ieder wachtgeld is eene gunst. Pensioenen van zoodanigen, wier betaling in de personele belastingen bewijst, dat zij op een' minder ruimen voet, doch zonder gebrek te lijden, zouden kunnen blijven leven zonder dat pensioen, zou men geheel of grootendeels kunnen intrekken; anderen aanmerkelijk besnoeijen. Officieren der land- en zeemagt, benevens invalide soldaten en matrozen alleen, die hun leven, hetwelk met geen tractement kan worden opgewogen, voor het vaderland hebben veil gehad, zouden uitzondering op den regel maken. Nimmer moge bij ons van toepassing worden het bekende lied van béranger: