zich met deze verklaring zijner vrouw wel tevreden moest houden, vooral daar deze nog daarenboven betuigde, dat in den tusschentijd hare eer niet de geringste kwetsuur geleden had en zij geen haarbreed van het pad der deugd was afgeweken. Aan deze verzekering zijner vrouw schonk o'flaherty trouwhartig geloof, of hield zich ten minste alsof hij er geloof aan schonk, hetgeen in den grond op hetzelfde neêrkwam.
Onder dit over- en weder-spreken echter geraakte de jonge schoone van Manchester in de uiterste woede. Zij overlaadde haren reisgezel met de bitterste verwijtingen. ‘O hoe schandelijk!’ riep zij; ‘mij zoo laaghartig te bedriegen! Wat zal ik nu beginnen? Hoe kan ik het wagen, mijne familie weder onder de oogen te treden? Reddingloos ben ik verloren. Alléén, ver van mijn vaderland,’ ging zij onder eenen stroom van tranen voort, ‘wat zal er van mij worden? wie zal mij beschermen?’
‘Dat zal ik doen, Miss,’ riep de Heer barton, de gardeofficier, van wien wij reeds gesproken hebben, en die niet zonder aandoening de wanhoop en schoonheid van het bedrogen meisje kon aanzien. ‘Ik bied u hart en hand. Neem zonder vrees aan, wat een ridderlijk man u biedt! De uniform, welke ik draag, staat u borg voor de heiligheid van mijn woord.’
Ook eliza had, te midden harer tranen, het goede voorkomen van den officier bemerkt. Thans sloeg zij hem met nog meer oplettendheid gade, en voelde zich weldra gunstig voor hem gestemd. Haar toestand daarenboven was van den bedenkelijksten aard; elk oogenblik tijdverlies kon dien erger maken. Menige dame van meer ondervinding zou, in gelijke omstandigheden, juist zoo gehandeld hebben als dit jonge meisje deed, dat, na eenig aarzelen, al blozende den voorslag van den Heer barton aannam.
De smid, die op het sluiten van twee huwelijken gerekend had, en thans moest vreezen dat er niet één tot stand zou komen, ging snel aan het werk en koppelde het zoo plotseling eens geworden paar naar alle Schotsch regtskrachtige vormen aan elkander.
Beide de paren, met hunnen veranderden toestand tamelijk tevreden, vervoegden zich nu in de herberg den Panther, waar zij met ijverige dienstvaardigheid opgenomen werden door Jufvrouw snap, die van het in de smidswoning