Huwelijksgeluk en sterke drank.
Ware Anecdote.
Onlangs wat vroeger dan gewoonlijk mij op zekere Spoorweg-station bevindende, trof mij het lijdend voorkomen eener zeer jonge, wel eenigzins armelijk maar toch zindelijk gekleede vrouw, wier loodblaauw gekleurde oogen en gezwollen aangezigt kenbare blijken droegen van ondergane beleediging door eene uitwendige oorzaak. Deelnemend sprak ik haar aan; en ziehier, nagenoeg woordelijk, ons onderhoud:
Ik.
Hebt ge u zóó bezeerd, vrouwtje?
Zij.
Och neen, Mijnheer! Mijn man heeft mij zoo geslagen. 't Is nu niets meer; maar ik heb er disperaat uitgezien.
Ik.
Is 't mogelijk! En hoe kwam dat bij?
Zij.
Wij hebben rusie gehad, en dan haalt het eene woord het andere uit.
Ik.
Arme vrouw! Hebt gij kinderen?
Zij.
Één, Mijnheer; en ik ben van het tweede zwaar.
Ik.
Ongelukkige! Welk een man!
Zij. (Op een' verschoonenden toon.)
Wat zal ik zeggen? Ge moet in aanmerking nemen, Mijnheer, de eene mensch blaauwoogt eerder dan de andere.
Ik.
Drinkt uw man misschien?
Zij.
Helaas ja, Mijnheer!...
De bel luidde andermaal. Ik wist genoeg, en zegende de Matigheidsgenootschappen.