het huis van blij geschal; maar, toen men, tegen vijf ure des namiddags, van tafel opstond, werd de nieuwe gemaal blijkbaar peinzend en verlegen. ‘Hoe kijkt gij toch zoo mijmerend voor u heen?’ vroeg hem een vriend; ‘is niet uw eenige, uw vurigste wensch thans vervuld?’ - ‘O ja,’ hernam de filozoferende man, ‘ontegenzeggelijk zal ik gelukkig zijn; mijne vrouw en ik, wij zullen als één hart en ééne ziel met elkander leven. Doch, ééne zorg kwelt mij.’ - ‘En welke dan toch?’ vroeg hem zijn vriend. - ‘Wel, waar ik voortaan mijne avonden zal gaan doorbrengen.’