verloop van eenige dagen liet de Graaf, zoo 't scheen uit vergetelheid, doch inderdaad met opzet, zijne doos op tafel staan; en de Koning, welke aan zijne zuster stof wilde verschaffen, om ten koste van den Graaf te lagchen, verhaalde, hoe hij hem de doos gegeven had. Gelijk frederik verwacht had, begeerde nu de Hertogin de doos te zien. Men overhandigde haar dezelve, en naauwelijks had zij er een' blik op geworpen, of zij riep uit: ‘Welk eene treffende gelijkenis! Waarlijk, Heer Broeder, ik moet erkennen, dit is een der beste portretten van u, die ik nog gezien heb.’ Nu geraakte natuurlijk de Koning in verlegenheid; hij dacht, dat zijne zuster met hem schertsen wilde, doch vond de scherts niet zeer kiesch. Intusschen had de Hertogin de doos aan de naast haar zittende gegeven; het geschenk ging van hand tot hand de tafel rond, en al de aanwezigen stemden overeen in de meening, dat zij nooit eene beter gelijkende beeldtenis van hunnen Koning gezien hadden. Frederik wist nu hoe langer hoe minder, wat hij van de zaak zou denken, tot dat de doos eindelijk ook hem bereikte, en hij thans bespeurde, welk eenen trek schwerin hem gespeeld had. Nu lachte hij zelf van ganscher harte met de overigen.