Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1843
(1843)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBetaling met gelijke munt.Toen Lord*** Gouverneur-generaal van Engelsch Indië was, hield het *** regement garnizoen in Fort William. Bij menige hoogstachtingwaardige hoedanigheden bezat de Gouverneur eenen grenzenloozen hoogmoed, die hem tot vele laakbare handelingen verleidde, en hem ook eens met den dapperen Kolonel van het hierboven bedoelde regement in eenen hevigen strijd bragt. Lord***, die geenen militairen rang bekleedde, had op zekeren tijd eene groote monstering bevolen, en de troepen rukten uit op de esplanade. Het was een buitengemeen heete dag. Uit zijn paleis kon de Gouverneur duidelijk zien, dat hij verwacht werd; niettemin bleef hij langer dan gewoonlijk aan zijn ontbijt zitten, en toen hij eindelijk tot het houden der wapenschouw verscheen, waren de troepen in de verzengende stralen der keerkringszon letterlijk bijna gebraden. De soldaten presenteerden het geweer, en de officieren salueerden met den degen. Het arendsoog van den Gouverneur had echter bij den eersten blik bemerkt, dat het | |
[pagina 503]
| |
vaandel van het regement niet nedergelaten geworden was, en terstond zond hij eenen Adjudant af, met bevel om zulks te doen verrigten. De kommanderende Kolonel deed den Gouverneur antwoorden, dat het 's Konings vaandel was, en dat de door bem gevorderde huldiging slechts aan een lid der koninklijke familie mogt bewezen worden. De in zijnen trots gevoelig gekrenkte Gouverneur sprak hierop zelf den Kolonel aan: ‘Overste, ben ik hier niet 's Konings vertegenwoordiger?’ ‘Voorzeker, Mylord!’ ‘Dan eisch ik, dat het vaandel nedergelaten worde.’ ‘Het doet mij leed, dat ik uwer Excellenties bevel niet kan nakomen. De vaan des Konings kan en mag slechts voor een lid der koninklijke familie neêrgelaten worden; en nimmer zal ik een bevel geven, dat tegen de verordeningen der dienst en tegen de bijzondere voorschriften, welke ik bij het overnemen van het bevel over dit dappere korps ontvangen heb, regelregt inloopt.’ ‘Deze ongehoorzaamheid zal u berouwen; ik zal terstond van het gebeurde verslag naar Londen zenden, en hebt gij ongelijk, zoo zult gij op staanden voet uit de dienst ontslagen worden.’ De Gouverneur, die misschien voor de eerste maal in zijn leven eenen krachtigen wederstand ontmoette, galoppeerde woedend naar zijn paleis terug. De troepen rukten weder in Fort William binnen, en officieren en soldaten begrepen duidelijk, dat zij zich eenen magtigen en onverzoenlijken vijand berokkend hadden. Gedurende de tien maanden, die verliepen, alvorens een antwoord uit Europa aankwam, werd geen officier van dit regement op de soirées van den Gouverneur genoodigd, en over het algemeen had dit korps, ondanks de bij hetzelve heerschende voortreffelijke krijgstucht, veel van de kwade luim des, naar zijne meening, beleedigden Gouverneurs te lijden. Eindelijk kwam het antwoord aan. De Kolonel had gelijk; zelfs werd de onverzettelijke standvastigheid, met welke hij zich aan de ontvangene bevelen stiptelijk gehouden had, naar eisch geprezen; niettemin werd hij verzocht, in het vervolg de koninklijke vaan voor den Gouverneur-generaal te doen nederlaten, vermits zijne Excellentie daarop zoozeer gesteld scheen te zijn. | |
[pagina 504]
| |
Elk van beiden meende eene zegepraal behaald te hebben, en het regement ontving bevel naar Calcutta te komen, opdat de geheele wereld zien mogt, hoe de blaauw en roode vaan zich voor Lord*** moest buigen. Er werd eene groote revue gekommandeerd. De Gouverneur werd met nederlating van het vaandel gesalueerd, en alles liep naar den wensch zijner Heerlijkheid af. Des avonds was er groote soirée bij den Gouverneur. Zoo als gewoonlijk, ontving de muzijk van het te Calcutta in bezetting liggende Europesche regement bevel, om in het paleis te verschijnen, ten einde op het oogenblik, waarop de Gouverneur uit het salon trad, volgens gebruik, het Britsche volkslied: God save the King! aan te heffen. Somwijlen werd dan ook wel, als eene bijzondere beleefdheid jegens den Gouverneur, de melodie van het lied: See, the conquering hero comes,Ga naar voetnoot(*) gespeeld. Op dezen avond nu, na de wapenschouw, waarbij de ijdelheid van Lord*** met een' zoo glansrijken triumf gestreeld geworden was, trad de Adjudant uit het salon, en verkondigde met luide stem het verschijnen van zijne Excellentie. Dit was steeds het sein tot het aanheffen van het volkslied. Maar ach! geen toon begroette zijner Lordschaps binnentreden. ‘Wat is dat? Is er geen muzijk?’ ‘Zij is er, Mylord,’ hernam met aarzelen de Adjudant: ‘het muzijkkorps van het *** regement.’ ‘En waarom spelen zij dan niet? Toe, snel, zorg er voor!’ Snel ging de Adjudant, maar nog sneller keerde hij terug. Hij was bleek van schrik. ‘Nu, en waarom wordt er nog niet gespeeld?’ riep Lord*** hem te gemoet. ‘Omdat de muzikanten geene instrumenten hebben.’ ‘Geene instrumenten? Wat zijn dat voor ezels? Komen zij hier zonder instrumenten? Oogenblikkelijk moeten zij de instrumenten halen, en zijn zij binnen een half uur niet terug, zoo doe ik ze allen in de gevangenis werpen.’ Terwijl hij dit zeide, was Lord***, in zijnen toorn, zelf het muzijkkorps genaderd en sprak den Kapelmeester aan: ‘Hoort hij niet, wat ik zeg? Toe, schielijk, haast u!’ ‘Vergeef mij, uwe Excellentie, ik kan de instrumenten niet halen?’ | |
[pagina 505]
| |
‘Wat? Waarom niet? Hebt gij misschien lust, u tegen mij te verzetten?’ ‘Neen, Mylord; maar....’ ‘Ik wil geen: maar! Ga terstond met uw volk en haal de instrumenten! - Waarom zendt Mijnheer de Kolonel mij lieden, stom en onbewegelijk als tuinstaken? Ik wil de muzikanten niet; ik wil de muzijk.’ ‘Houd het mij ten goede, Mylord!’ hernam de Kapelmeester, ‘ik heb bevel ontvangen te zeggen, dat het muzijkkorps onder de bevelen uwer Excellentie staat, en overeenkomstig de ontvangene order verschenen is; maar dat de instrumenten aan de officieren toebehooren, die dezelve bij inteekening voor hun geld gekocht hebben, en ditmaal weigeren ze u te leenen.’ ‘Wat!’ riep in volle woede de Gouverneur. ‘Het is niet mijne schuld, Mylord,’ zeî de Kapelmeester, terwijl hij de schouders ophaalde. De ergernis van den Gouverneur werd bezwaarlijk door iets geëvenaard, dan door de voldoening, welke de officieren zich verschaften, daar het hun, zonder zich aan een vergrijp tegen de ondergeschiktheid schuldig te maken, gelukt was, den hoogmoedigsten zoon van Albion, die immer uit Europa naar Bengalen gekomen was, wegens den smaad, welken hij hun door het staken zijner uitnoodigingen had pogen aan te doen, met gelijke munt te betalen. |
|